Gaan wij thans deze gevallen eens voor onze bijzondere In
dische toestanden na, zoo zien we al dadelijk, dat de taak, ver
meld onder No. 1 voor onze cavalerie door de bijzondere gesteld
heid van Java, niet in beschouwing behoeft te worden genomen;
deze taak kan voor ons nooit bestaan.
Onder strategische verkenningsdienst (punt 2) verstaat men
dien verkenningsdienst, die aan den A. B. de noodige gegevens
verschaft tot het opmaken van zijn operatieplan. Voor dezen
dienst op zeer groote afstanden gebruikt men in het buitenland
uitsluitend vliegtuigen, voor de afstanden tot op een drie dag-
marschen voor de eigen hoofdmacht uit (70 a 80 K. M.) bezigt
men de combinatie luchtmacht—lichte troepen. Deze lichte troepen
bestaan dan echter uit groote cavalerie-eenheden (korpsen of
divisies), waaraan toegevoegd artillerie, wielrijders, infanterie op
auto's, mitrailleurs enz. Waar deze afdeelingen op zulke groote
afstanden vooruit zijn en dus geheel op zich zelf zijn aangewe
zen en waar het zeker is, dat gevochten moet worden om inlich
tingen te krijgen, moeten zij dus over een groote gevechtskracht
beschikken. Ook deze taak kunnen wij gevoeglijk voor onze Indische
cavalerie buiten beschouwing laten; in de eerste plaats al wegens
de bijzondere gesteldheid van het land en in de tweede plaats,
omdat het voor ons eenvoudig onmogelijk is om dergelijke
groote organisaties op de been te brengen. Mocht het dan on
verhoopt noodig zijn om dergelijke verkenningsmaatregelen te
nemen, dan zal men die taak geheel moeten opdragen aan de
luchtmacht of er kleine bereden afdeelingen, op hoop van zegen,
voor moeten gebruiken.
Onder tactische verkenning (punt 3) verstaat men die verken
ning, welke den betrokken commandant vrijheid van handelen
moet verschaffen tot uitvoering van de hem gegeven opdracht.
Deze taak komt dus vrijwel overeen met de in punt 6 (3) be
doelde, welke de schrijver C'. betitelt met „verkenning in tweede
termijn".
(„What is in a name", maar waarom wederom een nieuwe
uitdrukking in te voeren, waar we een goede en voor ieder
begrijpelijke oude uitdrukking hebben?).
Zooals te voren reeds opgemerkt, achten we deze laak een
voor onze cavalerie veel voorkomende en zal in dezen geest veel
geoefend moeten worden. Niet door de in ons A. T. V. voorge
schreven patrouilles, maar door afdeelingen lichte troepen, be
staande uit cavalerie en wielrijders. Deze tactische verkenning
mag zich, wil men niet wederom voor geheel andere tactische
omstandigheden komen te staan, niet te ver naar voren begeven.
Een afstand van hoogstens één dag marcheerens, 20 a 30 K.M.
wordt hier algemeen voor aangenomen. Deze afstand mag echter
ook niet te klein genomen worden, daar de lichte troepen dan
geen tijd hebben om hun taak te volvoeren en hun berichten
tijdig bij den bevelhebber te hebben. Gaan we nu eens na welke
1004