hieromtrent vermelde in ons artikel van het I. M. T. van Mei 1922'
is ook thans nog van volle kracht en wijzen we voor de taak van.
deze beveiligende cavalerie kortheidshalve geheel naar dit artikel
Ook thans zal de georganiseerde lichte afdeeling haar rente-
afwerpen, zal er minder infanterie aan haar eigenlijke taak be
hoeven te worden onttrokken, zal de gevechtsverkenning op de
vleugels met meer nadruk en dus met meer succes ondernomen
kunnen worden en last but not least, zal het mogelijk zijn om bij'
eventueele eigen omtrekkings- of omvattingsplannen 's vijands-
verkenningsorganen dusdanig op te houden of terug te werpen, dat
hij deze bewegingen niet of te laat ontdekt.
Bij de rustbeveiliging zouden we in overweging willen geven'
om de cavalerie hiervoor niet in sterker aantal te gebruiken dan.
strikt noodzakelijk is.
Zulke rustdagen, waarbij weer eens volle aandacht aan beslag
en verzorging der paarden kan besteed worden, doen de eskadrons,
zooveel goed, dat dit daarna weer dubbel zijn rente opbrengt.
Overigens geldt ook hier hetzelfde, wat boven gezegd is.
Als punt 5 der taken noemden wij de gevechtsverkenning.
Ook deze taak rust op onze Indische cavalerie, evenals zij op-
ieder troependeel rust, dat aan een gevecht deelneemt.
In hoofdzaak zullen wij deze taak uitvoeren van uit onze opstel
lingen tot gevechtsbeveiliging. Meerdere toelichtingen kunnen in dit
bestek gevoeglijk achterwege blijven.
Over punt 6 „het beletten van 's vijands verkenning" werd reeds
bij den veiligheidsdienst besproken. Wij herhalen nogmaals „slechts-
een offensief optreden kan een afdoend resultaat opleveren", zoodat:
wij van oordeel zijn, dat deze taak ons slechts in speciaal gewich
tige gevallen zal worden opgedragen. Uit den aard der zaak zal
steeds ieders streven zijn om het den vijand zoo lastig mogelijk te
maken, doch dit beletten van de verkenning zullen wij steeds als
bijzaak moeten beschouwen. Alleen wanneer we een opstelling voor
gevechtsbeveiliging op den vleugel hebben ingenomen zal het vaak
mogelijk zijn om de taak met succes te volvoeren, althans wan
neer onze organisatie zoodanig is, dat we offensief kunnen optre
den. De door ons voorgestelde lichte afdeeling zou dus hiervoor
in aanmerking kunnen komen.
Punt 7 noemt het bewaren van het verband tusschen afzonderlijk,
marcheerende of opereerende legerafdeelingen.
Dat wij een dergelijke taak zullen te vervullen krijgen, lijkt ons
niet waarschijnlijk, ofschoon het toch ook niet uitgesloten is. Een
speciale organisatie zou hiervoor niet noodig zijn; zoowel de lichte
afdeeling als een zelfstandig eskadron zal in staat zijn deze op
dracht uit te voeren. Van omstandigheden zal het moeten afhangen,
wat men er voor aanwijst.
Het ingrijpen op het gevechtsveld (punt 8) komt bij ons slechts
in aanmerking in de uiterste gevallen en wel, als het er op aan-
1010