'komt een overwinning tot het uiterste uit te buiten, dan wel wan neer er niets anders meer overblijft onr een beslissende nederlaag af te wenden. In alle overige gevallen mag van een ingrijpen van onze zwakke -cavalerie geen sprake zijn; niet, dat zij werkeloos bij het gevecht blijft toekijken, neen, verre van dat, doch indien zij op de vleugels door een actief en energiek optreden daar slechts een bedreiging voor den tegenstander blijft vormen, heeft zij in dit opzicht haar plicht gedaan. Mocht een ingrijpen onvermijdelijk zijn, dan zal ook weer de georganiseerde lichte afdeeling hiertoe het meest geeigend zijn. Aangaande punt 9, het optreden bij de vervolging of terugtocht, vermeldt ons A. T. V. niets; wel worden er in ons gevechtsvoor schrift eenige artikels aan gewijd. Ook hier moeten we weer onderscheid maken tusschen die cava- lerie-afdeelingen, welke aangewezen worden als directe beveiliging van de vervolgende of achtervolgde infanterie en die welke bestemd zijn om de evenwijdige vervolging (het middel tot succes) in te zetten of deze tegen te gaan. Onnoodig te zeggen, dat hierbij gevochten zal moeten worden; moeten de eerste om snel voorwaarts te komen en dus succes te hebben, eventueelen weerstand snel kun nen breken of die vijandelijke afdeeling kunnen binden om er met het gros snel om heen te rijden, de laatste moeten in staat zijn een oprukkenden tegenstander in zijn vaart te stuiten en hem eenigen tijd op te houden, teneinde de hoofdmacht gelegenheid te geven voorsprong te verkrijgen. In beide gevallen is dus hier de georganiseerde lichte afdeeling op haar plaats. Punt 10, de ordonnansendienst, behoeft hier geen nadere bespreking^ en komen we dus aan punt 11, het uitvoeren van „raids". Ook dit zal tot de uitzonderingsgevallen behooren, ofschoon we ■ons zeer goed kunnen indenken, dat we bijv. bij een strijd in "bergland met aangeleunde vleugel(s) de opdracht krijgen om op 's vijands terugtochtslijn te werken, door kunstwerken onbruikbaar te maken, treincolonnes te overvallen enz. Ook hier zal dan de lichte afdeeling op haar plaats zijn. Ten slotte rest nog het laatste punt nl. het optreden bij bin- nenlandsche onlusten. Weliswaar is hier onze wijze van handelen in vele opzichten geheel verschillend van die bij het optreden tegen een B. V., toch zal ook hier, waar na het snel verplaatsen een ■optreden te voet vaak noodzakelijk zal zijn, de combinatie van ■cavalerie wielrijders geheel tot haar recht komen. Het bovenstaande resumeerende zouden wij thans gaarne de volgende raadgevingen in overdenking geven: le. laten we ons niet in slaap wiegen met de gedachte, dat een eventueele vijand juist datgene doet, wat wij achter onze schrijftafel uitgemaakt hebben als het eene mogelijke. 1011

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1928 | | pagina 57