101T a. Indien onze weermacht zoodanig is georganiseerd en zoo krachtig is, dat hare preventieve werking den oorlogvoerende terughoudt, van schending onzer souvereine rechten, uit vrees deze weermacht te zien gevoegd bij de strijd krachten van zijn vijand. b. Indien de veiligheid van het centrum van ons militaire weerstandsvermogen— viootbasis en den zetel van ons bestuur onder die omstandigheden is verzekerd Het eerste (a) te verzekeren vormt in hoofdzaak de taak onzer Vloot, het tweede (b) in hoofdzaak die voor ons Leger. 29. Een goede neutraliteitshandhaving is nu volgens de commissie mogelijk, indien de weermacht in algemeenen zin als volgt is samengesteld. A. Een zeegaande kleinmaterieel vloot, harmonisch opgebouwd uit de ver schillende wapenen en derhalve geschikt voor zelfstandig optreden. B. Deze klein-materieel vloot moet steunen op de versterkte basis Priokj aanvankelijk d.w.z. zoolang T. Priok als zoodanig nog niet gereed is of wanneer op overtuigende motieven van T. Priok als basis wordt afgezien, op het te versterken (hulp)steunpunt Soerabaja; dit laatste moet zoo spoedig mogelijk worden gereed gemaakt. Beide steunpunten moeten door Legerstrijdkrachten worden verdedigd. C. Een wel is waar klein, doch volledig geoutilleerd en zeer mobiel veldleger op Java. Van dit veldleger is het hoofdwapen, de Infanterie, in verband met de politioneele taak van het Leger, bedoeld in punt 19, grootendeels reeds op Java aanwezig. Door eene verdere omlijsting met voldoende bijwapens moet bedoeld veldleger op economische wijze worden verkregen en tot een organisatorisch geheel worden uitgebreid. 30. Het belang der oliehavens, vooral van Balikpapan en Tarakan, voor de oorlogvoering ter zee, vergroot de kans, dat een der oorlogvoerenden onze neutraliteit schendt, teneinde zelf in het bezit van een dezer havens te geraken, of om het bezit daarvan aan den anderen oorlogvoerende te ontzeggen. Deze neutraliteitsschendingen moeten door de aanwezigheid van strijdkrachten van. Leger en Marine worden voorkomen. 31. De commissie acht het noodzakelijk, dat reeds in vredestijd eene troepen bezetting in genoemde oliehavens wordt gelegd en aldaar de geschutbewapening wordt gereed gesteld, noodig om aldaar de mogelijkheid van eene afdoende vernieling te -verzekeren; zulks omdat haars inziens bij dreigend oorlogsgevaar de overvoer van troepen en geschut niet meer voldoende is gewaarborgd. Geschiktheid der weermacht voor het deelnemen aan eene gemeenschappelijke actie van den volkenbond. 32. De commissie is van meening dat de organisatie van een eventueel aan den Volkenbond te leveren contingent zoodanig moet zijn, dat dit contingent geschikt zij voor de uitvoering van zelfstandige opdrachten. 33. In elk contingent moeten derhalve de verschillende wapens in harmonisch, verband aanwezig zijn, daar deze wapens bij een eventueel optreden in nauw tactisch verband moeien samenwerken. 34. Zoowel de organisatie der maritieme strijdmiddelen, als genoemd in punt 29 A. ais die der Legerstrijdkrachten, genoemd in 29 C. voldoen naar het oordeel der commissie aan dezen eisch. 35. Daar de actie van eventueele Volkenbondsstrijdkrachten zich ook in onze wateren kan afspelen is ook daarom het bezit van een versterkt steunpunt, noodzakelijk, daar de actie van onze vloot anders niet is verzekerd. 36. De commissie teekent hierbij aan, dat zij zich bij het ontwerpen van de samenstelling der weermacht niet heeft laten leiden door de hier bedoelde wenschelijkheid, een contingent aan den V.B. te leveren. De door haar gedachte weermacht is echter zie punt 34 en 36 ook voor het voldoen aan dien eisch bruikbaar. Uitwerking en financieele consequenties. Maritieme middelen het Vlootmaterieel en de versterkte steunpunten. 37. Uitgaande van de taak, genoemd in punt 29 sub A., zal de vloot eene sterkte moeten hebben, ongeveer als voorgesteld in de vlootwet 1924verder uitgaande van den begin-datum van de vlootwet 1924 zal het hieronder ge-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1928 | | pagina 65