1019 Slotbeschouwingen. 47. Met nadruk neemt de commissie stelling tegen elk streven om ter wille van het voorzien in de behoefte van het ééne onderdeel, op het andere te bezui nigen, dan wel het andere verstoken te laten van wat het toch zoozeer behoeft. "De commissie stelt zich op het standpunt dat beide onderdeelen hoewel van minimum sterkte zie punt 3—bij de Defensie noodig, en derhalve beide evenzeer voor hun taak berekend moeten zijn. Z.ij zijn dat in hun huldigen vorm en samenstelling nog niet. Staatsmarine en splitsing. 48. Aangezien de verantwoordelijkheid voor de verhouding van het Kijk tot buitenlandsche mogendheden staatsrechtelijk uitsluitend berust bij de Moederlandsche Regeering en men in de Marine in de eerste plaats heeft te zien het instrument der Regeering ter verzekering der door deze te voeren buitenlandsche politiek, acht de commissie het bestaan eener ongesplitste staatsmarine juist en staatsrechtelijk de eenig mogelijke. De algemeene leiding en de verantwoordelijkheid voor deze organisatie dient derhave te berusten bij den Min. van Marine. 49. De Commissie is van meening, dat bovengenoemde organisatie, waarbij in Holland aanwezig is een compleet en volwaardig departement van Marine, het mogelijk maakt, de materieelkosten van het in deze gewesten ageerend deel der Marine belangrijk te drukken, daar genoemd Departement zonder eenige vergoeding zorgt voor de geheele materieelaanschaffing, projectielen, contracten en keuring der Marine in Ned.-Indië. 50. Zoolang de Marine voor de aanvulling van het hooger en van het vele technisch personeel als in de eerstvolgende decennia te voorzien in hoofdzaak is aangewezen op in Holland aan te nemen en te oefenen Ma rine-personeel, acht de Commissie eene principieele splitsing van het personeel der Marine in een deel, uitsluitend voor dienst in Nederland en in een deel, uitsluitend dienst doende in Ned.-Indië, uit den booze. Een dergelijke splitsing zou de personeelskosten zoowel voor Ned.-Indië, als voor het geheel der Staatsmarine belangrijk verhoogen (men denke o.a. aan den pensioenlast). 51. Wat betreft de financieele voordeelen, welke de „Interdepartementale commissie inzake de splitsing van het Marine-personeel" met een derge lijke regeling trachtte te bereiken, is de commissie van meening, dat deze voortvloeien uit wijzigingen, die geen of slechts voor een klein deel ver band houden met het feit der splitsing; zij meent derhalve, dat doeltreffende bezuiniging op de personeelskosten ook binnen een ongesplitste organisa tie door de invoering van eenvoudige wijzigingen mogelijk is. 52. De moeilijkheden, die het systeem der staatsmarine aankleven m verband met de techniek der oorlogsvoorbereiding van de staven, worden door de commissie niet over het hoofd gezien. Zij acht echter deze moei lijkheden gering tegenover de te dien aanzien te verkrijgen voordeelen, welke o. a. bestaan uit: het beschikken over de ondervinding en de hulp van den Nederlandschen Marinestaf voor het verkrijgen van inlichtingen en het oplossen van maritieme vraagstukken, verband houdende met de maritieme verdediging van Ned.-Indië, met de vraagstukken van internatio naal zeerecht en met de organisatie, oefeningen en gevechtsgereedheid van de vloot. 53. Bovendien kunnen h. i. de in den aanvang van punt 52 genoemde moeilijkheden binnen het verband eener staatsmarine zeer wel worden op gelost, indien de verhouding en verantwoordelijkheid van M. v. M., Gou verneur-Generaal en commissie der Zeemacht zuiver in het oog worden gehouden. 54. Aldus gezien is de commissie van meening, dat splitsing der Staats marine, als bovenbedoeld, niet gewenscht is, noch noodig. Een specifiek Indisch belang wordt door deze splitsing n. h. m. zeker niet gediend. Het opperbevel in oorlogstijd. 55. Waar de Marine haar taak in hoofdzaak buiten de Java territoriale wateren heeft te vervullen, de landmacht in hoofdzaak op Java, komt het

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1928 | | pagina 67