voegdheid bezitten, aangezien hunne mededeelingen en beslissingen, welke bestemd zijn voor de troepencommandanten, uitsluitend berusten op bevelen van den leider. Deze beslissingen worden voorts gegeven zonder motiveering, wat ons uit een instructief oogpunt weinig aanbevelenswaardig voorkomt. Ingrijpen op eigen initiatief van de hulpleiders is feitelijk niet mogelijk, tenzij zij een uitermate ruim gestelde instructie ontvangen, hetgeen echter in verband met de bepalingen van het A. V. O. niet mag worden verwacht. Dit is te meer te betereuren, aangezien ons oefenstelsel met één partij reeds gaat in een eenigszins schematische richting en nu bovendien daarin nog steun vindt in de arbitrale organisatie. Het „hulpleidersinstituut", zooals wij dat kennen, kan echter zeer bevredigend werken, zoolang men oefeningen houdt in klein verband, om de gedachten te bepalen tot en met het bataljon. De leider is in staat, het geheel te overzien en te beheerschen, zoodat hij zijn hulpleiders van afdoende instructies kan voorzien, terwijl de afstanden tevens van dien aard zijn, dat doorgaans een snelle berichtenwisseling kan plaats vinden. De leider kan hierbij zelf fungeeren als hoofdscheidsrechter, in sommige gevallen bij te staan door enkele officieren. In den regel zal het echter voldoende zijn, indien de comp. comdtn. optreden als hulpleider. Hierbij is het echter noodig, dat iedere oefening een vooropgezet doel nastreeft, b. v. een bataljon, in naderingsvorm oprukkend. De leider en de comp. comdtn. treden dus op als scheidsrechter instructeur. Bij groote oefeningen bezit de leider echter geen overzicht. Hij is niet in staat, tevoren afdoende instructies te verstrekken en zal zich moeten beperken tot het geven van algemeene aanwijzingen. Doet hij dat niet dan werkt men het schematische en het „unkriegs- maszige" zeer in de hand. D i t i s n. o. m. het zwakke punt van onze scheids r. organisatie. Zeer terecht lezen wij in pt. 2 van bijl. III van het A. V. O.: „De hulpleiders dragen zorg den Leider voortdurend op de hoogte te houden van alles wat deze, met het oog op de leiding noodig heeft", hetgeen echter insluit, dat aan de hulpleiders meer zelfstandigheid en grootere bevoegdheden moeten worden toegekend. Zij moeten, afhankelijk van den toestand ter plaatse, aanwijzingen kunnen geven, en niet gebonden zijn aan de bevelen van den leider, ten gevolge waarvan men gemakkelijk tot oneigenlijke situaties komt, welke niet zullen nalaten de interesse van den troep op ongunstige wijze te beïnvloeden. Onjuist is het n. o. m. ook, dat de leider optreedt als partij commandant en dus ook op de hoogte is van den toestand bij de andere partij. Dit is slechts toelaatbaar, zooals hiervoren werd uiteengezet, bij oefeningen in klein verband. Ook in ons leger zal men bij grootere oefeningen een meer uitgebreiden scheidsr. dienst, werkende volgens de grondslagen, 16

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1929 | | pagina 18