in deze studie uiteengezet, niet kunnen ontberen. Wel zal de organisatie op zich zelf minder omvattend kunnen wezen, dan in de moderne Eur. legers. Immers wij bezitten grootendeels een uit beroepsmilitairen bestaande krijgsmacht, waar men niet gehou den is aan een beperkten oefeningstijd. Bij de kleinere oefeningen moet de troep zoodanig worden opgeleid, dat deze zich leert gedragen overeenkomstig de werkelijkheid. Aan de oefeningen in grooter verband nemen slechts volledig afgerichte troepen deel, zoodat daarbij zonder groote bezwaren een deel van den scheidsr. dienst in voorste lijn kan worden overgenomen door de comp. corndtn., wier taak het is, zorg te dragen, dat de troepen zich „kriegsmaszig" gedragen. Beslissingen ten aanzien van vuuruit- werking e. d. nemen zij echter niet. De taak van de eigenlijke scheidsrechters wordt daardoor verlicht, zoodat deze zich meer zullen kunnen wijden aan het leiden van de oefeningen in goede banen. Bij de diverse oefeningen werd een telefoonnet aangelegd, speciaal ten behoeve van de hulpleiders. Van een net kon men feitelijk niet spreken, aangezien dit doorgaans slechts bestond uit een enkele lijn, gelegen langs de hoofdas van beweging. Een dergelijke voorziening zal in den regel niet afdoende zijn. Men moet beschikken over een tevoren uitgelegd net, dat als het ware het geheele gevechtsveld beheerscht, zoodat de leiding steeds met de hoofdonderdeelen in verbinding staat. Deelt men dan tevens een flink aantal ordonnansen in, dan kan de leider vrij zeker zijn, dat de talrijke meldingen hem intijds zullen bereiken. Dan is het ook niet noodig, dat tevoren alles wat betreft plaats en tijd, angstvallig wordt geregeld en kan de leider volstaan met het geven van zeer ruim gestelde instructies. De troepencomman danten behoeven niet meer tot een bepaalde oplossing te worden gebracht. De gelegenheid, eigen initiatief te ontwikkelen en zijn meening te baseeren op de eigen appreciatie_ van den toestand, is dan wederom geschapen, ook onder het huidige systeem. Hoewel vallende buiten het onderwerp van deze studie, zouden wij nog willen waarschuwen tegen het gebruik van vlaggen, waarvan een zeer overdadig gebruik wordt gemaakt, terwijl dit n. o. m. tot het uiterste behoort te worden beperkt. Indien men met een compagnie een bataljon markeert, met een sectie een compagnie, zal men een veel betere uitbeelding op het oefen terrein verkrijgen, dan met vlaggen mogelijk is. In ieder geval behooren belangrijke manoeuvres, b. v. het verrichten van een omvatting, nimmer ten uitvoer te worden gebracht door gemar keerde eenheden. Tot slot zouden wij nog aan willen geven welke, voor ons te bereiken organisatie voldoende zou kunnen worden geacht bij oefeningen in grooter verband. Hierbij is uitgegaan van het beginsel, dat ons leger een beroepsleger is, waar men dus met minder kan volstaan dan in de Eur. militielegers. 17

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1929 | | pagina 19