2. DE TAAK VAN ONZE CAVALERIE IN VERBAND MET
HAAR ORGANISATIE EN BEWAPENING.
door
F. C. THOMSON.
Majoor der cavalerie.
Onder bovenstaanden titel komen in de nummers 11 en 12
van den vorigen jaargang twee artikelen voor respectievelijk door
C'. en den overste Colthoff, welke mij aanleiding geven tot eenige
nadere beschouwingen, niettegenstaande over dit onderwerp reeds
zoo veel en zoo duidelijk geschreven is.
Alvorens bedoelde artikelen te bespreken, een woord van hulde
aan C'. voor zijn helder en logisch opgezet werk, waarmede hij
blijk heeft gegeven van groote belangstelling voor en kennis van
ons wapen.
Dat de tegenwoordige toestand en het gebruik van de Cava
lerie volgens de beginselen neergelegd in het A. T. V. onze Ca
valeristen geen bevrediging geeft, mag ik als algemeen bekend
veronderstellen.
Gelukkig konden wij bij de dit jaar gehouden oefeningen con-
stateeren, dat ook van Infanterie-zijde een gebruik van de, tot
eene Divisie behoorende Cavalerie en Wielrijders werd voorge
staan, welke echter thans nog in strijd is met den geest van
het A T. V.
Ook C'. doet dit en geeft o. a. in zijne beschrijving over de
beveiliging op een afstand tot 20 K. M. van de infanterie te ken
nen, dat de beveiligende afdeelingen op dien afstand, volgens
zijne meening verkennend werk verrichten.
Neen C'., dat doen zij helaas niet en mogen het niet vol
gens het A. T. V., maar daarover straks meer, en laat ik beginnen
met Uw interessant artikel, waarmede ik in hoofdzaak geheel
accoord ga, van het begin af aan te bespreken.
Met Uw betoog om aan te toonen dat wij geen z. g. lichte
brigade noodig hebben, kan ik volkomen instemmen, evenals met
Uwe conclusie dat de Cavalerie niet onder de hulpwapens en
•diensten gerekend wordt, welke s p e c ia a 1 voor de neutraliteits-
handhaving zullen zijn te organiseeren.
Inderdaad is ons wapen uitermate geschikt en m. i. onmisbaar
voor de handhaving van rust en orde.
19