In de laatste alinea op biz. 932 wordt beweerd, „dat onze cava
lerie zich niet eigent voor opdrachten, voor de uitvoering waar
van weerstand moet worden geboden of weerstand moet worden
overwonnen" en zulks in verband met de geringe vuurkracht.
Volkomen juist, doch al eigent zij zich daar niet voor, zal zij,
vooral bij het uitvoeren van verkenningsopdrachten in de meeste
gevallen wel daartoe moeten overgaan of gedwongen worden.
Om aanwezigheid van den vijand, d. w. z. van de vijandelijke
infanterie, want daar gaat het om, vast te stellen zal zij dikwijls
genoodzaakt zijn de weerstand van vijandelijke veiligheidsorganen
te overwinnen.
Dien vijand alleen door patrouilles te doen opsporen, die
moeten zien, zonder gezien te worden, is wel heel mooi, doch
daar komt in de practijk weinig van terecht.
En thans over de, terecht zoo aangevochten beveiliging op 10
—20 K.M.
Indien wij de bedoeling daarvan mogen opvatten als door C'.
op blz. 935 neergeschreven, dan zouden wij heelemaal geen be
zwaren tegen het voorschrift hebben, en zou het alleen gaan
over een meer of minder nauwkeurig omschrijven van de be
grippen „verkennen" en „beveiligen". De geheele geest van het
voorschrift met betrekking tot het gebruik van de Cavalerie is
echter om haar uitsluitend (behalve dan eenige kleine verkennings
patrouilles) voor de beveiliging te gebruiken, aangezien men be
vreesd is, dat zij anders door den vijand veronzijdigd zal worden.
De Commandant is daarbij niet vrij in de keuze van zijn
marschweg, van het terrein en in de verplaatsingen, zooals dat
bij eene verkennende afdeeling moet zijn.
Hij moet in front blijven beveiligen en kan hij tegen overmacht
niet meer voorwaarts gaan, dan mag hij alleen door eenige kleine
patrouilles om de vleugels doen verkennen, wat achter 's vijands
veiligheidsafdeelingen volgt.
Dringt de vijand op, dan moet hij sprongsgewijze teruggaan,
z. m. den vijand daarbij in zijn opmarsch vertragen, totdat zijn
eigen infanterie hem te hulp komt, waarvoor hij dan tijdig het
front vrij maakt.
Dit is het optreden zooals het A. T. V. het wil, en waarmede
wij geen van allen het eens zijn.
Hoe wij het dan wel willen Daarvoor kan ik verwijzen naar
het artikel van den Overste Colthoff. Verdeel het half-regiment met
de wielrijders in een verkenningsdetachement van 2 eskadrons en
1 compagnie wielrijders, dat op 15—20 K.M. vóór de divisie
haar taak verricht en laat 1 eskadron tot een maximum afstand
van 5 K. M. bij de directe beveiliging behulpzaam zijn. Dan zijn
wij waar we wezen willen en kunnen wij garandeeren dat de
divisie, nog in marschcolonne zijnde, niet tactisch overvallen zal
worden door een reeds ontwikkelde tegenpartij, zooals zulks
thans het geval kan zijn.
20