Ondergeteekende baseerde zijn betoog op persoonlijke beoor deeling van de voor ons denkbare gevallen. Denkbaar dan opgevat, binnen de door de Regeering uitgestippelde gedragslijn ingeval van een conflict in Oost-Azië. Wenscht men daarbij profijt te trekken van de oorlogservarin gen elders opgedaan, dan snuffele men niet in de eerste plaats in den neerslag van studie van de krijgsgeschiedenis (zooals neergelegd in voorschriften), ga men niet in de eerste plaats af op uitspraken in vreemde voorschriften, maar baseere men zijn meening op die voorbeelden uit de krijgsgeschiedenis, welke eenigermate toepasselijk kunnen zijn voor onze omstandigheden. We zouden deze uitspraak gaarne willen schragen met eenige dergelijke voorbeelden, doch daarvoor ontbreekt ons thans de gelegenheid. Voor het overige meen ik den lezer een vergelijking van het betoog van den Overste Colthoff en dat van mij zonder meer te mogen aanbevelen. Onze cavalerie mist nu eenmaal de middelen tot het aangaan van gevechten, welke beoogen het bieden van ernstigen weerstand of het overwinnen van dergelijken weerstand zij kan daarom voor opdrachten, welke daartoe zouden moeten leiden, niet wor den benut zonder zich aan vernietiging prijs te geven. Dit is nu eens niet uitsluitend voor ons van toepassing, dit geldt ook elders. Vandaar dat men de cavalerie-eenheden neen, de z. g. lichte troepen elders uitrust met artillerie, met veel mitrailleurs en er aan toevoegt gemechaniseerde eenheden. Den Overste Colthoff is toch ongetwijfeld ook de in Europa geleidelijk voortschrijdende mechaniseering niet ontgaan? Stelt men zich op het standpunt, dat wij ons moeten wapenen tegen een veroveringsoorlog, ja dan wint het betoog van den Overste Colthoff aanzienlijk in waarde, maar de grondslagen voor de defensie zijn daar om aan te toonen, dat de Regeering de organisatie van de weermaacht wenscht te baseeren op neutrali- teitshandhaving, en als het ons vergund is daarover een oordeel uit te spreken, dan voegen we hieraan toe „ten rechte". Onze uitlating, dat onze cavalerie in beginsel niet moet vechten, is blijkbaar een doorn in het oog van onzen bestrijder, waar hij zegt„Maar waarom moet de cavalerie nu juist precies anders om geoefend worden, waarom moeten wij steeds in onze schulp „kruipen, waarom moeten wij het den vijand gemakkelijk maken, „waarom mogen wij geen succes bevechten Wij vertrouwen erop zeker na het enthousiaste betoog van den schrijver dat als de nood aan den man komt, de Neder- landsch-lndische cavalerie het den vijand niet gemakkelijk zal maken en de bewijzen zal leveren, dat zij ten volle bereid is om als „hulpwapen" te helpen het gewenschte succes te verzekeren. Naar onze meening echter zal zij dat het beste kunnen doen, 24

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1929 | | pagina 26