verdient, te worden toegepast. Er moet dus een keuze gedaan
worden tusschen het wenschelijke en het noodzakelijke.
W e n s c h e 1 ij k is het zeer zeker om, zoo mogelijk, wat meer
te weten omtrent de handelingen des vijands, maar noodzakelijk
is het om afdoende beveiligd te zijn.
Het gaat dus in eerste instantie om de vraag of hetgeen wij
aan middelen bezitten, of beter gezegd kunnen bezitten, voldoende
mag worden geacht voor beide taken. Blijkt dat niet het geval
dan moet er een keuze worden gedaan.
Nu is de overste Colthoff blijkbaar van meening dat onze
middelen wel toereikend zijn en hij bepleit, op grond van hetgeen
in andere legers gebeurt, voor de vorming van een verkennings
lichaam bestaande uit 2 eskadrons en 1 compagnie wielrijders,
waarbij hij dan nog gaarne wat K. M.'s zag ingedeeld.
Deze afdeeling noemt hij dan „lichte afdeeling".
Welnu deze afdeeling is mij te licht. Wat hebben wij er aan
of wij eene zekere afdeeling al den naam van „lichte afdeeling"
geven, als ze in wezen niet beantwoordt aan de eischen, welke
men overal elders aan lichte troepen stelt; als ze de middelen
mist, welke haar in werkelijkheid tot een lichte afdeeling, zooals
die overal wordt opgevat, zouden stempelen, n. 1. om te kunnen
afrekenen met de automatische vuurwapens des vijands.
Een lichte afdeeling is een vechtmachine; maar een
afdeeling' zonder de boven omschreven gevechtskracht wordt geen
vechtmachine door haar den naam „lichte afdeeling" te geven.
Dat zou zelfbedrog en een zeer gevaarlijk spel zijn.
Wat zou de marine er b. v. aan hebben als aan de Java en de
Sumatra elk den naam van „kruiser-eskader" werd gegeven en
we ons zelf gingen wijsmaken dat we dan twee eskaders rijk
waren
De overste Colthoff erkent dat verkennende cavalerie moet
kunnen vechten. Maar dat zal zijne z. g. „lichte afdeeling" niet
kunnen. De vijand zal zeker wat automatische wapens betreft
beter zijn toegerust dan wij, de „lichte afdeeling" zal dan ook
overal worden afgewezen, want zij mist de middelen om de
automatische wapens des vijands te vernietigen, ja zelfs ze het
zwijgen op te leggen. Zij zal dus niet in staat zijn om inzicht
te geven in de h a n d e 1 i n g e n des vijands. Zij zal het niet
verder brengen dan het constateeren van de aanwezigheid
des vijands. En daarvoor is geen afzonderlijk verkennende cavalerie
noodig.
In het plan van den overste Colthoff blijft per divisie 1 eskadron
voor de beveiliging over. Dat is in onze verhoudingen te weinig.
Zulk een eskadron kan niet verder vooruit dan plusminus 5 K. M.
en geen grooter breedte doorzoeken dan 2 a 3 K. M. rechts en
links van den marschweg. Dat geeft een absoluut onvoldoende
beveiliging voor de divisie. Te meer daar de „lichte afdeeling"
ook te zwak is.
29