De cavaleristische kracht zou dus versnipperd worden over
twee taken, welke door beiden op zeer onvoldoende wijze zouden
worden volvoerd.
Hier past het te kiezen tusschen de beiden. En dan gaat het
n o o d z a k e 1 ij k e, n. 1. de beveiliging, vóór.
Uit het vorenstaande blijkt ook een groot verschil van meening
met hetgeen door den Generaal Lagerwerff in diens bekende
artikel „Gesprekken over Tactiek'' op bladzijde 516 onder 8°
werd bekend gesteld, waar ZijnHoogEdelGestrenge verkennen
primair en beveiligen secundair noemt.
Met deze uitspraak kan naar mijne bescheiden meening eerst
worden ingestemd als het vaststaat, dat over een zoodanig
krachtig verkennend orgaan wordt beschikt, dat zijne werkzaam
heden als zoodanig behoorlijke resultaten beloven, waardoor dan
tevens een belangrijke mate van beveiliging wordt verkregen en
dus de „eigenlijke" beveiliging meer op het tweede plan kon
komen.
Zoo lang er geiwijfeld moet worden aan het vorenomschreven
vermogen van een verkennend lichaam, dient naar het mij wil
voorkomen de beveiliging, als zijnde in ieder geval absoluut
noodzakelijk, als primair te worden beschouwd.
Beter valt dan ook te onderschrijven de uitspraak van den
hooggeachten schrijver, welke voorkomt op bladzij 416 bovenaan
„Ik hoop echter, dat ge kunt inzien, dat van algemeen standpunt
beschouwd, verkennen primair en beveiligen secundair is" (curs
van mij, F. K.).
Wij moeten echter ons bijzonder geval in het oog houden.
En zoolang wij geen werkelijk krachtig verkennend orgaan
bezitten, hetwelk in staat is de automatische wapens van de
vijandelijke infanterie te vernietigen of althans tijdelijk tot zwijgen
te brengen, mogen wij het verkennen niet primair doen zijn.
Hier mogen tevens een paar aanteekeningen bij het voorbeeld
door generaal Lagerwerff in I. M. T. No. 6 uitgewerkt, een plaats
vinden.
Dit voorbeeld heeft naar het me voorkomt o. m. tot strekking
de funeste gevolgen te doen zien van het achterwege blijven
van een verkenning op grooten afstand door de cavalerie van
Blauw.
Doch de oorzaak van de ellende zit, zooals de generaal zelf
ook aangeeft, in het feit dat de divisie geen nachtmarsch heeft
gemaakt, hetgeen, gezien de opdracht, voor de hand had gelegen.
Maardan zou het bezwaar van het niet-verkennen
op grooten afstand zijn vervallen.
Houden we ons dus aan de uitvoering zooals deze volgens
het voorbeeld heeft plaats gehad. Naar het mij voorkomt had de be
veiligende cavalerie gesteund door de wielrijders (of als deze
niet beschikbaar waren door een compagnie infanterie) zoo vroeg-