afstand kan worden gesteld op 6 tot 10 K.M. en dat ondersteu ning door wielrijders de cavalerie in staat stelt zich op grootere afstanden tot ongeveer 20 K. M. van de in fanterie te verwijderen. Dat is toch zeer duidelijk, naar het mij voorkomt. Als men iemand tot iets in staat stelt, dwingt men hem daar toch niet toe. Goed gelezen staat er in punt 36 dat cav. met wielrijders van 6 - 20 K M. vooruit kan gaan, afhankelijk van de sterkte en hergeen de commandant wenschelijk of noodig acht. De beveiligende cavalerie zit niet aan een touw maar aan een elastiek. De grens tot waarop dat elastiek kan worden uitgerekt, zonder gevaar voor breken, is voor onze cavalerie gesteld op ongeveer 20 K.M. Maar geen bevelhebber zal het, dunkt me, den commandant van zijne beveiligende cavalerie kwalijk nemen als deze op bijv. 22 K.M. vóór hem eene belangrijke en gemakkelijk te bewaken „terreinafscheiding zou bezetten en hem op die manier een maxi mum veiligheid zou verzekeren. De vraag, welk doel die groote afstand heeft, kan worden be antwoord met eene verwijzing naar G. V. C. punten 47, 68, e. a. De beveiligende cavalerie gaat sprongsgewijze vooruit, de breedte van de strook welke door de doorzoekingspatrouilles wordt door zocht kan voor een half-regiment gesteld worden op 5 K. M. rechts en links van den marschweg. Is het terrein moeilijk, dan gaat met het doorzoeken veel tijd verloren, het duurt lang voor de berichten van de patrouilles binnen, verwerkt en naar den Divisiecommandant verzonden zijn en een nieuwen sprong kan worden gemaakt. De colonne marcheert intusschen doorde af stand wordt verkleind. Maar die mag vóór een divisie niet te klein worden, anders komen de berichten te laat. De commandant van de beveiligende cavalerie moet dus in staat worden gesteld om als hij, in een bepaald geval, zulks noodig acht flink ver vooruit te gaan. Een volgend punt dat C'. besprak is de vraag of bij ons ver kennen en beveiligen niet wat door elkaar worden gegooid. De geachte schrijver zegt zelf, dat wie verkent beveiligt, maar het omgekeerde is toch evenzeer waar. De taak der doorzoekings patrouilles is zuiver verkennend. Als men een terreinstrook door zoekt, verkent men toch in dat terrein op aanwezigheid van vijand. Om over de noodzakelijke verkenning van wegen, bruggen, toe stand terrein enz. maar niet te spreken. Beveiliging is ondenk baar zonder verkennend werk. Dat beveiligende cavalerie geen „verkenning van eenigszins verre strekking" kan uitvoeren, zooals C'. onderaan bladzij 934 opmerkt is ook naar mijne meening juist. De vraag is maar wat men onder een zoodanige verkenning verstaat. Met den schrijver ben ik van gevoelen, dat de verkenning be doeld in A. T. V. Hoofdstuk II een min of meer zelfstandige 32

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1929 | | pagina 34