schuwing aangaande de handelingen, vooral onverwachte bewe
gingen, bij de waargenomen infanterieafdeelingen, dan is dat
voldoende en moet zij verder in hoofdzaak worden gebruikt om
te zoeken naar de uitbreiding des vijands, m.a. w. zijn vleugels
vaststellen (d.w. z. dus eventueel van die vooruitgeschoven infan
terieafdeelingen). De kennis daarvan is met het oog op de veiligheid
van de divisie voor den divisiecommandant van de grootste waarde.
De beveiligende cavalerie wijkt dus uit naar één of beide
vleugels, onder voortzetting van haar doorzoekend (d. i. verken
nend) werk.
Wordt het zijterrein goed doorzocht, dan moet ook blijken of
zich daar vijandelijke troepenafdeelingen ophouden. De kennis
daarvan is voor den divisiecommandant van het hoogste belang,
immers het kan wijzen op een reeds ontplooid zijn van den
tegenstander. Het is wel duidelijk dat dit doorzoekings- (d. i.
verkennings-) werk feitelijk beveiligend werk van de eerste orde is.
Uit de binnenkomende berichten zal de divisiecommandant
het (wellicht verkeerde) beeld, dat hij zich van den toestand bij
den vijand heeft gevormd, moeten trachten te vervolledigen om
ten slotte zijn voorloopig plan om te zetten in een definitief plan.
Wil hij bepaalde dingen nog weten dan zullen patrouilles als
bedoeld in A. T. V. Hoofdstuk II moeten trachten die gegevens
te verschaffen (b. v. van uitzicht gevende punten ver in het zij
terrein). Overdreven resultaten mag men ook hiervan niet ver
wachten, maar het kan meevallenhandigheid en list zijn de
wapens van den zwakkere.
Het staat dus wel vast, dat de divisiecommandant tot op zekere
hoogte zijn besluit zal moeten nemen op zeer onvolledige gege
vens. Maar dat heeft elke bevelhebber in eiken oorlog meestal
moeten doen, ook al was er strategische en tactische cavalerie in
overvloed. De „nevel der onzekerheid" heeft altijd de bevelvoe
ring omhuld. Daarom maakte de pathetische vraag van Overste
Colthoff, omtrent de gevoelens van een divisiecommandant die
met zijn divisie naar den gelanden vijand toemarcheert weinig
indruk op me. Het zullen de gevoelens zijn welke ieder bevel
hebber in zoo'n geval altijd heeft gehad en zal hebben en die,
als hij er zich door laat beheerschen, hem tot den neder
laag zullen voeren.
En ten slotte mogen we toch wel een weinig vertrouwen heb
ben in het werk van onze luchtmacht en van den kondschapsdienst.
Hier zou ik gaarne nog iets bijvoegen naar aanleiding van
eene opmerking van C'. op bladz. 936 en wel dit:
Dat er bij oefeningen wel eens oneigenlijke vliegerberichten
zouden worden gefantaseerd mag m. i. niet als argument voor
verkennende cavalerie worden gebezigd, evenmin als het algemeen
bekende feit, dat vroeger aan onze verkennende cavalerie wel eens
dwaze opdrachten (b.v. stel de voornemens van den vijand vast)
werden verstrekt, een argument tegen verkennende cavalerie vormt.
34