Uit het vorenstaande zal den lezer zijn gebleken, dat de taak ■en de werkwijze welke C'., blijkens hetgeen te lezen staat onder aan bladz. 937 en bovenaan bladz. 938, wil zien toebedeeld aan afzonderlijke verkennende cavalerie, naar mijne meening geheel rust op, en toegepast moet worden door, onze beveiligende ca valerie. Het voordeel daarvan is dat men geen overdreven verwachtingen zal koesteren en te lang zal wachten met het nemen van een besluit. Bovendien is het logischer, want n.m.m. is het principieel fout dat „de taak van de cavalerie als het ware geleidelijk over gaat van verkennen in beveiligen", zooals C'. het uitdrukt. Dan zou het dus van de omstandigheden en zelfs voor een deel van den vijand afhangen welke taak onze cavalerie op een ge geven oogenblik eigenlijk heeft. Naar mijne vaste overtuiging is het veel beter dat zij van huis uit en doorloopend éénzelfde taak heeft, n.l. eene beveiligende. Maar dan moet die taak niet t e e n g worden opgevat en moet men zich niet al te veel blind staren op een eventueel letterlijke beteekenis van het woord „beveiligen". Hetgeen, naar ik moet gelooven, C'. wel een weinig doet. Een woord is nu eenmaal ■slechts een woord en dekt niet altijd het geheele begrip. En hiermede ben ik vanzelf gekomen tot hetgeen deze schrijver onder het hoofd beveiliging op bladz. 938 e. v. heeft neerge schreven. Zoo lijkt mij de vraag omtrent de werkverdeeling bij beveili gende cavalerie werkelijk overbodig. De beveiligende taak toch is verdeeld over cavalerie, wielrijders (en) of infanterie. Zie A.T.V. punt 143. Ook uit andere punten van het A.T.V. blijkt duidelijk, dat de cavalerie dat gedeelte van het beveiligende werk moet doen, waarvoor zij zich het beste eigent. Haar werk en dat van de wielrijders (en) of infanterie moeten elkaar aanvullen. Het is dan ook naar mijne meening noodzakelijk en ook door het A.T.V. aangegeven, dat de commandant van beveiligende cavalerie zijn taak zoo ruim opvat als hij noodig oordeelt om zijn deel van het beveiligende werk naar behooren te kunnen verrichten. Mits hij er maar van doordrongen is en vooral b 1 ij f t, dat hij moet beveiligen en dus gebonden is aan de handelingen van het te beveiligen object. Dat is de eenige restrictie. Hij kan, ook met die restrictie, naar het mij voorkomt, in vele, zoo niet in de meeste, gevallen een heel eind weggaan. Verband met de infanterie door middel van motorrijders of wielrijders is altijd wel te handhaven. Ten slotte kan, eventueel op zijn verzoek, de bevelhebber toch altijd een afdeeling infanterie tot steun en tusschenschakel uit schuiven. Het bezwarende van het pertinente voorschrift is punt 36(2) "van het A. T. V. kan ik dan ook niet inzien, wel zie ik er de •absolute noodzakelijkheid van in. 35

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1929 | | pagina 37