6. EEN EN ANDER OVER OEFENINGEN IN DE
BUITENGEWESTEN.
(V. O. I. Hoofdstuk VII).
door
P. VAN BEVEREN.
Ie Luitenant der Infanterie.
Indien we, na o. a. de Hoofdstukken I en III van het V. O. S.
te hebben doorgewerkt, onze aandacht gaan wijden aan de
Buitengewesten, dan is de eerste gedachte die ons besluipt, als
we punt 72 doorgelezen hebben „och, dat is gemakkelijk genoeg;
daar blijft tijd van over, we kunnen immer veel meer doen".
Niets is echter minder waar.
Die eerste indruk zal ons dan ook volkomen in den steek
laten, als we datzelfde punt 72 en ook de volgende punten van
datzelfde hoofdstuk van het V. O. I. eens wat nader gaan be
schouwen, ze eens gaan ontleden, om ze daarna weer en misschien
in een andere volgorde, naast elkaar te zetten Dan zien we pas,
dat uit die paar bladzijden van ons nieuwe V. O. I., alhoewel
zeer beknopt gesteld, toch heel veel te leeren en te lezen valt.
Nemen wij b. v. de punten 72, 75 en 76 in beschouwing, dan
lezen we daaruit:
A. (punt 72) met de oefeningen op de Buitengewesten wordt
hoofdzakelijk beoogd
le. verhooging van de vaardigheid in het gebruik der wapenen
2e. verhooging van de geschiktheid voor de uitoefening van
de politioneele taak
B. (punt 75) dat ter verkrijging van die geschiktheid, de begin
selen gelden welke voor de oefeningen bij de regimenten
zijn voorgeschreven, althans, dat met die beginselen zooveel
mogelijk rekening gehouden dient te worden, ofschoon een
periode-indeeling niet van toepassing is
C. (punt 76) dat troepenoefeningen volgens het A. V. O., voor
zoover betrekking hebbende op den strijd tegen vreemd
geweld, alsmede Zweedsche gymnastiek enz. slechts dan
mogen worden beoefend indien aan den onder A genoem
den algemeenen eisch kan worden voldaan en voorts
dat vaardigheidsproeven niet worden afgenomen. Gaan we
43
De lichte vaardigheidsproef is intusschen geheel vervallen. Red.