Na dien tijd ruimde men de infanterie langzamerhand de plaats in
■die haar toekwam. In het infanteriereglement van '20 heet het,
dat de infanterie het hoofdwapen is.
In 1917 had een geweldige moreele crisis bij de infanterie plaats.
Men kwam die te boven en kon den strijd rekken, totdat in
Duitschland het verdedigingssysteem ineen stortte en bij den intocht
van Parijs in 1918, zooals mijn oud-leeraar, de toenmalige kapitein
v/d Gen. Staf. J. C. Koster, zoo boeiend vertelde, werd de cavalerie
met gejuich ontvangen, de artillerie, de beroemde Soixante-quinze,
met bloemen bestrooid. Maar toen kwam de infanterie. En de heele
bevolking knielde, als treffend huldeblijk en bewijs van waardeering,
voor de wijze waarop de infanterie het onnoemelijke leed had
gedragen. Zoo gaf de bevolking instinctmatig te kennen, aan wie
zij de overwinning te danken had.
Conclusie.
De infanterie zal eeuwig hoofdwapen blijven, de ruggegraat van
het leger. Met haar staat of valt de landmacht. De overige wapens
mogen nog zoo goed zijn, het is echter de infanterie, die door
haar eigenschappen de overwinning moet verzekeren. Zij lijdt de
zwaarste verliezen, zij lijdt in alle opzichten het meest. Op haar
werken de invloeden van het gevecht het hevigst in. Daarom moeten
alle hulpwapens van deze waarheid overtuigd zijn. Hun streven
moet zijn, de infanterie te helpen, niet alleen in het gevecht, doch
In elke moreele crisis. Doch ook omgekeerd moet de infanterie
overtuigd zijn, dat ze de hulp van de overige wapens niet kan
missen, dat de periode der infanterieslagen voorbij is, en dat geko
men is „het gevecht der verbonden wapen s",
waarbij innige samenwerking noodzakelijk is.
Een gezamenlijk optreden, innige samenwerking, elkaar begrijpen
en waardeeren, het met elkaar medeleven in alle omstandigheden,
waarborgen in oorlogstijd de beste resultaten. Alleen in vre
destijd kan men ongestraft z. g. elite-wapens vormen, die boven
alles en allen verheven zijn.
Wij zouden willen wijzen op het mooie voorbeeld van den
Duitscher Bruchmiiller, één van Duitschlands grootste artilleristen,
die na elk gevecht het slagveld bezocht en bij de gevallen infan
terie bleef staan, overtuigd, dat zijn hulp niet afdoende was geweest.
Zulke menschen zijn goud waard. Niet alleen voor het wapen
zelf, maar bovenal voor de infanterie.
Wij hebben getracht den geest der Duitsche en Fransche infan
terie te volgen in goede en slechte tijden. Wij hebben trachten aan
te toonen, dat het karakter van die infanterie onafscheidelijk ver
bonden is met het volkskarakter. De geest der infanterie kennend,
stelt ons in staat, later de verschillen in tactische opvattingen betei
te begrijpen en te verklaren. Door de tijden heen zien we de
120