Duitschers de discipline met straffe middelen handha
ven. Dat Scharnhorst echter in 1812 op den juisten weg was, door
onteerende straffen af te schaffen, heeft de geschiedenis bewezen.
De goede geest, de innerlijke discipline, is daarna de Duitsche
infanterie steeds bijgebleven. Zij zouden willen zeggen, niettegen
staande dien dril.
Wij zien bij de Franschen weinig uiterlijke
discipline. Volkskarakter en omstandigheden verzetten zich
daartegen. Eenmaal heeft men getracht, de Duitsche methode in
te voeren (zie Rogniat 421). Dat dit niet ging, spreekt vanzelf.
De discipline bij de Franschen is gebaseerd op samenhoorig-
heidsgevoel, vertrouwen in de meerderen en liefde voor het vader
land, voorzoover aanwezig. Vooral het laatste noemen generaal
Rogniat en de Chambray een wisselvalligen factor. Doch, dat een
aanvoerder, die den geest der Fransche infanterie begrijpt, niet
alleen behoeft te staan, bewijst de geschiedenis.
Wij hebben trachten aan te toonen, dat de geest van den staat
een domineerenden invloed uitoefende op den geest in het leger,
dat up en downs in den geest van den staat onherroepelijk terug
werken op het leger en dat de geest in het leger de meest vaste
basis voor de bruikbaarheid is. Wij zouden met
Scharnhorst willen zeggen:
„Der Geist ist der beste Hebei des Heeres; das Heer bleibt ohne
Geist eine blosze Machine, ein Raderwerck von Automaten, das
den Fiihrer im Stiche laszt". Zonder goeden geest in den staat, is
werken in een leger een vrij hopeloos werk, omdat men de meest
vaste basis, d.i. de geest, moet missen.
Het leger komt immers uit den staat voort. De geest van
den staat weerspiegelt zich in dien van het
leger. Staat en leger gaan meestal gezamenlijk onder of leven te
zamen. Het kan voorkomen, dat staat of leger daarbij voorgaan;
ze volgen elkaar onherroepelijk. En voor het bepalen van dezen geest
in het leger is die van de infanterie de meest waardevolle toets
steen, omdat dit in het wezen van het wapen ligt.
De infanterie zal in den loop der tijden van aanzien veranderen.
De meest volmaakte vernietigingsmiddelen zullen hun intrede
doen in de bewapening van het hoofdwapen, ja wij kunnen ons voor
stellen, dat het wapen door de bonte mengeling van zeer uiteen-
loopende vernietigingsmiddelen, weinig meerop het klassieke infie-
wapen zal gelijken. Doch de eeuwenoude regel zal blijven werken,
n.l. dat de bediening van het werktuig, n.l. de mensch, zal uit
maken of het wapen zijn rendement zal opbrengen. De industrie
kan werktuigen en hulpmiddelen geven, en tot het oneindige bijna
aanvullen. Doch is eenmaal de geest aangetast van den troep
die ze moet bedienen, dan staat men vrijwel machteloos, dan is het
einde nabij. De wereldoorlog heeft dit zoo treffend bewezen.
121