een belangrijke mate van beveiliging wordt verkregen en dus de „eigenlijke" beveiliging meer op het tweede plan kan komen. Hier naderen we elkaar dus al, want ook n.m m. zou aan de verkenningen in eersten termijn weinig waarde kunnen worden toegekend, wanneer vaststond, dat geen behoorlijke resultaten zouden kunnen worden bereikt. Doch dan zou het ook urgent worden dusdanige maatregelen te treffen, dat de verkenningen, welke door den bevelhebber nood zakelijk worden geacht, wel resultaten beloven, ook al ware daarvoor eene reorganisatie van de cavalerie noodig. Het is toch van te veel belang, dat het ontwerp van het ge vecht goed in elkaar zit dan dat er in zou mogen worden be rust dat in den opzet, waarvan het welslagen voor een zeer groot deel afhankelijk is, van geene of onjuiste gegevens zou worden uitgegaan, omdat het wapen, dat geroepen is de ver langde gegevens te verstrekken, daartoe door zijne organisatie niet in staat zou zijn. Dan berusten we niet en zien van die zoo noodzakelijke ver kenning af, om de cavalerie maar voor een taak van secundair belang te gebruiken, neen dan zou reorganisatie met klem moeten worden bepleit, teneinde te voorkomen, dat de bevelhebber reeds in het eerste stadium, dat de basis moet vormen van hetgeen volgt, reeds een grooten slag achter is. Naar mijne meening is onze cavalerie echter in staat aan de haar te stellen opdrachten te voldoen. Het gaat er hier dus om, welke kans biedt de verkenning in eersten termijn? Majoor Kroon twijfelt aan het vorenomschreven vermogen van een verkennend lichaam. Ik niet. Integendeel, n. m. m. kan van vliegdienst en cavalerie de ver wachting worden gekoesterd, dat de opgedragen verkenningen tot behoorlijke resultaten zullen leiden, waarbij samenwerking tusschen die wapens wordt vooropgesteld. Om dit echter te verkrijgen, moet de bevelhebber een juist inzicht hebben van de moeilijkheden, welke zich bij de uitvoering kunnen voordoen en hoe deze moeten worden overwonnen. Majoor Kroon verlangt dat het verkennend orgaan in staat is de automatische wapens van de vijandelijke infanterie te ver nietigen of althans tijdelijk tot zwijgen te brengen. Luitenant kolonel Colthoff eischt ook het gevecht (zij het dan ook als noodzakelijk kwaad) en is van meening, dat de organisatie van onze cavalerie niet deugt, en dat deze zoodanig moet worden, dat de verkenningsafdeelingen evenals overal elders ter wereld, in staat moeten zijn, zich door een gevecht de noodige gegevens te verschaffen. Op de waarschuwing van C' dat we ons zorgvuldig moeten hoeden voor neen geheel moeten losmaken van hetgeen in de 78

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1929 | | pagina 4