De Archipel ligt in het gebied der met het jaargetijde wisselende moessons. Tusschen de beide jaargetijden bestaan over een groot dee! van den Archipel belangrijke verschillen, zoodat het karakter van het weer grootendeels is bepaald door de vraag of de Oost moesson dan wel de Westmoesson heerscht. In Januari overheerschen over den geheelen Archipel de Noor delijke winden. Hetzelfde geldt voor Februari. In Maart wordt de wind minder standvastig, de overwegende windrichting blijft echter dezelfde. In April keert in het geheele Zuidelijk deel van den Archippel de wind om en wordt Zuidwest. In Mei waaien over het geheele gebied Zuidelijke winden. In het Z. en Z. O. is de wind Zuid-Oostelijk. Dit windsysteem houdt meer dere maanden aan, toenemende in bestendigheid en kracht tot Juli of Augustus, om daarna tot de kentering in November af te nemen en dan over den geheelen Archipel een wisselend onstandvastig karakter te vertoonen. In December waaien weer overwegend de Noordelijke winden, met uitzondering van Java en de Kleine-Soenda eilanden, waar de Zuid-Westenwinden van den Indischen Oceaan nog op den voorgrond treden. Het hiervoor geschetste algemeene systeem der ongestoorde moesson winden wordt echter door plaatselijke invloeden veelvuldig gestoord. Het is hier eigenlijk zoo mee gesteld, dat de volle zee uitgezonderd, de storingen als regel de algemeene moes- sonstroomingen overheerschen. Ter verklaring van dit op den voorgrond treden der afwijkingen wordt opgemerkt, dat de wind wordt voortgestuwd door zeer geringe luchtdrukverschillen. De barometerstanden tusschen Koepang en Pontianak (afstand Amsterdam-Gibraltar) ontloopen elkaar in de maanden Januari en Februari en in de maanden Juli tot September (de maanden, waarin de moessons goed doorstaan) niet meer dan 2 m.M. Een strooming, waar zoo weinig kracht achter zit, wordt gemak kelijk verstoord en tegengehouden. Daarbij komt, dat de storings invloeden hier vrij groot zijn. De dagelijksche temperatuurschom melingen op het land roept een krachtige land- en zeewind in het leven, waardoor nabij de kust, zoowel op zee als in de kustvlakte, de moesson wordt afgeweken en waar hij zwak is, geheel wordt overvleugeld. En waar in het binnenland de zeewind niet meer doordringt, doen de berg- en dalwinden zich gelden; van alle kanten ziet men den dalwind de wolken tegen den berg opvoeren, ten bewijze, dat hij zich aan geen moessonwind stoort. Het bergachtig terrein legt aan de moessonstroomen zooveel hinderpalen in den weg, dat zij grootendeels in haar vaart worden gestuit. In het bergachtige binnenland merkt men dan ook van den moesson niet veel, behalve waar de opgestuwde wind door passen en rivierdalen een gemakkelijken doortocht vindt. Zoo lost de moesson zich op in een groot aantal locale seizoenwinden. 148

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1929 | | pagina 74