onbekend, nam dus niet die maatregelen, welke de nabijheid van rood zouden hebben verlangd en werd ook de nachtmarsch niet gemaakt. Majoor Kroon stelt ten slotte eenige vragen hierop neerkomende, was er dan niets bekend? De verbazing, welke uit deze vragen spreekt is een stille erkenning van de noodzakelijkheid van verkennen. Inderdaad men wist niets, en dat zal het lot van iederen bevel hebber zijn, die het zwaartepunt legt naar de beveiliging en de verkenning niet noodzakelijk vindt. Alleen verkenning op grooten afstand had de noodige gegevens voor een juiste beoordeeling van den toestand kunnen verschaffen en dan had kunnen worden overwogen of een nachtmarsch al dan niet noodig was. Doch laat men de zaak niet omdraaien en zeggen, wanneer de nachtmarsch was gemaakt, dan zou het bezwaar van het niet- verkennen op grooten afstand zijn vervallen. Majoor Kroon verklaart dan dat van de cavalerie-verkenning niets terecht zou zijn gekomen, wanneer men aanneemt dat de roode luchtmacht zoo overmachtig was dat er van eenige luchtverkenning van blauw geen sprake kon zijn. Ofschoon uit de oefening niet blijkt waarom geen berichten van de luchtverkenning waren binnengekomen, behoeft het volstrekt nog niet aan overmacht van de tegenpartij te worden geweten, wanneer resultaten van de luchtverkenning uitblijven op bepaalde dagen, bepaalde uren. Talrijke oorzaken kunnen daarvoor zijn, welke echter niet den minsten invloed op het gebruik van de cavalerie behoeven te heb ben. Juist daarom is het ook goed beide wapens voor de verken ning op grooten afstand te gebruiken. Om dus uit het niet slagen van de verkenningen van de luchtmacht de conclusie te willen trekken, dat dan de verkenning door de cavalerie ook tot geen resultaten zou hebben geleid, acht ik onjuist. Betreffende het ontmoetingsgevecht van één divisie van de N. I. landmacht met den vijand, een geval dat bij de meeste onzer groote oefeningen in het terrein zoowel als op de kaart wordt aange nomen (i) is al meer geschreven; maar wanneer, zooals majoor Kroon zegt, men toch voorzichtig moet zijn er het gebruik van onze cavalerie (niet van de andere wapens?) op te baseeren, dan dan zou ik dergelijke oefeningen maar liever niet houden. Ten slotte nog een enkel woord over het artikel van overste Colthoff. Ook hij hecht blijkbaar weinig waarde aan de verkenning in eersten termijn en schrijft, dat mocht het dan onverhoopt noodig zijn om dergelijke verkenningsmaatregelen te nemen, dat men die 82 Ook de applicatorische studie op de kaart in het I. M. T. 1927 No. 2 behandelt het oprukken enz. van een zelfstandige divisie.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1929 | | pagina 8