kunnen dan aangenomen worden te zijn verschaft door de lucht strijdkrachten (ev. ook van die der marine) door spionnen en kondschappers, door reeds aanwezig contact tusschen deelen van de eigen divisie en den vijand of een reeds aan den gang zijnd gevecht tusschen de andere divisie en dezen. De generaal Lagerwerff herinnert er aan, dat voor de appl. studie in het I. M. T. 1927 No. 2 ook een dergelijken (onwaar- schijnlijken) opzet werd gekozen. Dat is volkomen juist. Maar de gegevens in eersten termijn waren bekend. Overigens wil ik gaarne bekennen, dat ik thans deze oefening anders zou opzetten en op sommige punten anders zou uitwerken, dan ik twee jaar geleden in die eerste schuchtere poging deed. Hiermede stap ik af van de kwestie der oefeningen om nog even terug te komen op hetgeen door C' is opgemerkt omtrent de wenschelijkheid dat bij de opdracht om te beveiligen tevens duidelijk worde bevolen in hoeverre binnen die opdracht ook verkenningswerk wordt verwacht. De zaak is n. h. v., dat bij de samenstelling van het betrekkelijke hoofdstuk van het A. T.'V. werd uitgegaan van het idee dat het, in een klein leger als het onze en in een klein wapen als onze cavalerie, mogelijk moest zijn dat er eenheid van opvatting heerschte. Dat dus een bevel van een divisiecommandant aan den commandant van het half-regiment cavalerie inhoudende „Dit is van den vijand bekend, zoo is de toestand bij onze andere troepen, ik ga dit doen, beveilig mij daarbij'', voldoende zou zijn. Mocht nu echter als zeker moeten worden aangenomen, dat dit een onbereikbaar ideaal is, dan zal het inderdaad, hoewel betreurenswaardig, noodig kunnen blijken om deze zaak in de voorschriften meer te omschrijven. (Conclusie No. 2 van C'). Maar er moge daarbij wel worden bedacht, dat elke meerdere omschrijving feitelijk de cavalerie meer aan banden zal leggen en dat de kans groot is, dat eenige handeling welke dan toevallig niet omschreven staat en die te velde noodig wordt, nagelaten zal worden omdat het voorschrift er niet van spreekt en men derhalve geen vrijheid voelt om er toe over te gaan. Opvoeding in de leer: „ge moogt alles doen wat ge noodig oordeelt om mij deugdelijk en in alle opzichten te beveiligen, mits ge maar in directe verbinding met mij blijft en ik dus altijd over U kan beschikken", belooft zooveel meer. Ten slotte geef ik gaarne de verzekering dat het gloed-volle betoog van generaal Lagerwerff ten bate van een offensieven geest bij onze cavalerie niet voor mij verloren is gegaan, maar onze voorschriften zijn van een zoodanigen offensieven geest doortrokken, dat het wel vaststaat dat er in dit opzicht van onze cavalerie, zelfs bij het vervullen van haar bescheiden taak van beveiligen, heel wat wordt verwacht. 202

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1929 | | pagina 30