De vijand doet tijdens de landing o. a. zijn voordeel met ver
kenningsvliegtuigen, zoowel voor' het opsporen van doelen voor
zijn scheepsgeschut als voor het waarnemen van zijn scheepsartil-
lerievuur. Wij hebben dan vrijwel geen tactische verkenningsvlieg
tuigen noodig, want wat er te verkennen valt, ligt vóór ons op de
zee en dat kan men zonder vliegtuigen ook wel zien. Bij de landing
moet voor ons luchtwapen alles om het luchtoverwicht gaan,
ongeacht de belangrijke verliezen, die een gelukkig bombardement
aan 's vijands transportvloot kan toebrengen.
Aanleiding tot dit artikel is geweest, de door de Redactie van
het I. M. T. in het Octobernummer gestelde vraag: „Moeten wij
voor wat de luchtmacht betreft den nadruk leggen op den verken-
nings- en waarnemingsdienst of op den jachtvliegdienst?
Wanneer ons geen enkele andere keus gelaten wordt, dan tus-
schen verkenningsvliegtuig en jager, dan zou ons antwoord zijn:
„Laten we zooveel mogelijk den nadruk leggen op het jachtvliegtuig;
dan kunnen we althans tijdens de uitvoering van de landing onze
geheele macht aan jagers inzetten om van de vijandelijke vlieg
tuigen er zooveel mogelijk naar beneden te halen".
Toch kan ons die oplossing niet bevredigen, want de tegenstan
der kan dan gemakkelijk vervallen in een goedkoope taktiek; hij
laat zijn vlietuigen tijdig landen en wacht tot onze jagers hun ben
zine hebben opgevlogen en het veld moeten ruimen, om opnieuw zijn
verkenners omhoog te zenden. Daar kunnen wij alleen wat tegen
doen, door onze jagers bij toerbeurt boven het landingspunt te
brengen, of wel we zullen den strijd tegen 's vijands vliegtuigen
moeten opgeven, om ons tegen de transportvloot te keeren. Het
eerste systeem verdeelt onze krachtenhet tweede doet den jager
als jachtvliegtuig niet tot zijn recht komen.
Liever zou het ons geweest zijn, wanneer de vraag geluid had:
„Welke taak moeten wij onze luchtmacht in hoofdzaak toebe-
deelen?"
Dan zou ons antwoord geluid hebben:
„De aanval op 's vijands vliegterreinen, zijn transportschepen
en zijn verbindingen. Daarvoor hebben we bommenwerpers en
jagers noodig in een verhouding van ongeveer één op twee."
216