Het moet nu ook duidelijk zijn, dat H. in zijn artikel „De
scheidsrechtelijke dienst", waar hij onder het hoofd „Het Ned.-Indisch
leger" ook ons oefenstelsel in zijn betoog betrok, afwijkt zoowel
van de letter van het A. V. O. als van den geest van ons oefen
stelsel.
Neemt men het hierbedoelde gedeelte van het artikel van H. in
beschouwing, dan valt daaromtrent het navolgende op te merken:
In de op één na laatste alinea bladzij 15 spreekt de schrijver
over het voorzien in het bestaande gemis van een scheidsrech
telijken dienst in ons leger.
Het ligt voor de hand, dat als men ons stelsel aanvaardt er van
een gemis aan scheidsrechtelijken dienst niet mag en kan worden
gesproken. Zooals reeds werd uiteengezet past het begrip „arbi
trage" niet in ons stelsel.
De laatste drie regels van dezelfde bladzijde zijn dus ook niet
juist: er is geen behoefte aan scheidsrechters en men voorziet niet
in die behoefte met behulp van hulpleiders. De hulpleiders be-
hooren logisch in het stelsel.
In den 3en regel v. b. van bladz. 16 heeft de schrijver na het
woord „bevelen" de woorden „en aanwijzingen" (zie A. V. O punt
17) doen vervallen, waardoor zijn betoog in dit opzicht alle kracht
verliest. De hulpleiders mogen wel degelijk zelf beslissingen ne
men, uiteraard binnen het raam van hunne instructies. De leider
kan hem zooveel vrijheid in deze geven als hij noodig oordeelt,
hetgeen dan uit zijn bevelen en aanwijzingen ter zake zal blijken.
Een ruim gestelde instructie is geenszins in strijd met het A.V.O.,
zooals H. blijkbaar meent.
In de 2e alinea van bladz. 16 geeft H. aan, dat ons stelsel
in een eenigszins schematische richting gaat. In de eerste plaats
heeft H. naar het ons voorkomt hier het woord schematisch ten
onrechte gebezigdhier zou het woord methodisch meer op zijn
plaats zijn geweest. Methodisch is ons stelsel wel en gelukkig,
kan men zeggen. Hoe meer de materieele oorlogsmiddelen ge-
perfectionneerd en gemechaniseerd worden, des te meer zullen
oorlogs-en gevechtsvoering methodisch worden. Er moet dus ook
methodisch worden geoefend wil men de moeilijkheden het hoofd
kunnen bieden. Doch methodisch behoeft niet tevens schematisch
te zijn. Hierop wordt nog nader teruggekomen.
De 3e alinea van dezelfde bladz. maakt ten aanzien van ons
stelsel onderscheid tusschen oefeningen in klein en in groot
verband. Ons stelsel omvat alle oefeningen en doet dit met vrucht,
ook voor de grootere afdeelingen zooals hierna nog zal worden
aangetoond.
In het door H. gekozen voorbeeld is hij minder gelukkig geweest,
waar hij schrijft„b. v. een bataljon, in naderingsvorm oprukkend".
De tactische toestand van een in den naderingsmarsch zijnd
bataljon is niet in die mate kenmerkend, dat een A. V. O. oefening
als het beste middel tot beoefening moet worden beschouwd,
221