Zoolang het bataljon nog in den naderingsmarsch is, bestaat er geen kans op directe aanraking met den vijand. Neemt men dat wel aan, dan is de nadering al afgeloopen en moeten gevechts bevelen zijn uitgegeven. Men zou alleen een uitzonderingsgeval kunnen bedenken, n. 1. een bataljon op een zeer bedreigden vleugel van een in den naderingsmarsch zijnd regiment bij ge brekkige vleugelbeveiliging. De nadering wordt dan ook het meest vruchtdragend beoefend door middel van een z.g. onderwijsoefening, waarover hierna meer. Verder is H. met zijne uitwerking ten aanzien van dit voor beeld niet geheel duidelijk. Is het zijne bedoeling dat er een bataljon wordt geoefend in het oprukken? Dan wordt dit bataljon volgens A. V. O. punt 12 gecom- mandeert door zijn commandant en heeft de oefening plaats onder leiding van den regimentscommandant, die tevens optreedt als commandant van het blauwe regiment of detachtement, waarvan het bataljon een deel uitmaakt. Deze regimentscommandant heeft dan een onderstelling uitgegeven b.v. in den vorm van een regiments bevel, waaruit voor het te oefenen bataljon een naderingsmarsch moet volgen Andere deelen van het regiment worden dan gebruikt voor tegenpartij en enscèneering. In ieder geval is het duidelijk, dat er van de te oefenen afdeeling geen personeel mag worden afgenomen voor hulpleiders- diensten. Wel kunnen de oudere officieren van de tegenpartij en verdere enscèneering in de meeste gevallen met vrucht tevens als hulpleider optreden. Of is het de bedoeling van H. dat de bataljonscommandant als Leider optreedt? Dan oefent hij dus één van zijne compa gnieën, terwijl overige deelen van het bataljon voor tegenpartij en enscèneering worden gebezigd. Ook dan echter mogen aan de te oefenen afdeeling geen officieren voor hulpleidersdiensten worden onttrokken. De leider moet zijn helpers dan onder de oudere officieren van de andere compagnieën nemen. De door H. gebruikte uitdrukking scheidsrechter-instructeur doet een verwarring vermoeden tusschen A. V. O.- en onderwijs- oefeningen. In de 4e alinea legt H. den vinger op een wonde plek bij oefeningen in groot verband, waar hij terecht zegt dat de Leider geen overzicht heeft Dit is een hoofdreden waarom oefeningen in groot verband met twee partijen minder vruchtdragend zijn dan dezelfde oefeningen in ons vigeerende stelsel. Het oefenen wordt bijzaak, de zucht om te „winnen" wordt hoofdzaak, met alle gevolgen daaraan verbonden, zooals reeds vermeld werd. Reeds opgemerkt werd, dat het A.V.O. zich in het geheel niet verzet tegen ruime bevoegdheden van hulpleiders, mits het met de oefening beoogde doel maar voor oogen wordt gehouden. Omtrent hetgeen door H. wordt gezegd in de op één na laatste alinea van bladz. 16 werd reeds het noodige te berde gebracht. 222

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1929 | | pagina 50