nen verplaatsen. Het oefenen volgens A. V. O. punt 12 zal hierbij dus minder resultaten beloven dan wanneer er met een onafhankelijke tegenpartij wordt geoefend. Uit al het voorgaande moge wel zijn gebleken dat het, om de beste resultaten te verkrijgen, noodig is goed te overwegen welk soort oefening in een bepaald geval het vruchtdragendst belooft te zijn. Is de keuze op een A. V. O.-oefening gevallen, dan komt de groote moeilijkheid om die oefening in elkaar te zetten, waar bij het er vöör alles op aankomt het kenmerkende voor den tactischen toestand scherp te stellen. Wil een bataljonscommandant bijv. door één zijner compa gnieën den aanval doen beoefenen tot en met het binnendringen, dan zal hij bij „rood" den toestand zoodanig moeten scheppen dat het binnendringen ter gekozener plaatse ook inderdaad aan nemelijk is en de aanvallende compagnie dus niet stellen tegen over een ongeschokt rood front, of een open terrein doen doorloopen, dat onder rood mitrailleur staat, en dergelijke. Een compagniescommandant wil bijv. door een zijner secties doen beoefenen het vermeesteren van een mitrailleuropstelling dan moet in het oog worden gehouden dat deze opstelling niet in de voorste lijn zal liggen, doch er achter, zoodat de leider dus een toestand in de voorste lijn van „rood" moet scheppen, waarbij het aannemelijk is dat aan een sectie van blauw een dergelijke opdracht kan worden verstrekt, m.a. w. dat „blauw" over een zekere breedte aan het binnendringen is. Met deze beide voorbeelden moet worden volstaan om de gestelde grenzen niet te overschrijden. Alleen zij er nog aan toegevoegd, dat het noodig is eene oefening daar te doen begin nen waar ze werkelijk moet beginnen, d.w. z. bijv. bij een aanval daar waar de aanvalsbevelen worden uitgegeven en dus niet op 2 K.M. van den vijand, zooals wel eens gebeurt. Heeft de keuze van de oefening plaats gehad, dan komt nog de verkenning voor de opstelling van „rood" en van de afdeeling in de hand van den leider enz., alles van het hoogste belang, doch veel zorg en arbeid eischend. In de pers is wel eens geklaagd over het feit, dat voor de groote oefeningen (te) dikwijls wordt uitgegaan van denzelfden opzet, n. 1. de opmarsch en de ontplooiing van eene divisie tegenover een tegemoet marcheerenden vijand. Wel is waar zullen onze divisies misschien nooit in een dergelijke positie komen, doch deze opzet geeft voor alle wapens en diensten gelegenheid om in enkele dagen een maximum van de oefenstof te verwerken en bovendien is er weinig aanlokkelijks in oefenen tegen de kust. Dit in aanmerking genomen is er dus veel vöör en weinig tegen het gevolgde systeem. Doch wellicht zou het wel eens 226

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1929 | | pagina 54