mogelijk zijn om een rivieroever als kustlijn aan te nemen en daar dan op een geschikt punt een gelanden tegenstander te veronderstellen. Het is hier tevens de plaats eens nader de klacht te bezien als zou ons oefenstelsel schematisch en eentonig zijn. Schematisch is het stelsel zeker niet, het laat volkomen vrij heid om door het telkens scheppen van andere tactische geval len zeer verschillende oefeningen te houden, mits de leiding zich maar de moeite geeft om die afwisseling te brengen. En wat de eentonigheid betreft, welk stelsel brengt op den duur niet een zekere eentonigheid, waar men ten slotte in de oefeningsterreinen bij de garnizoenen toch altijd eenigszins uit gepraat raakt. Was dat dan vroeger soms niet zoo? Is men het weinig animeerend marcheeren langs den weg, onder den naam van „marschveiligheidsdienst" dan reeds vergeten? Herin nert men zich niet meer hoe in de meeste garnizoenen een ieder precies wist „waar in bepaalde gevallen de veldwachten moesten staan" en hoe er zelfs traditie was in de plaats van de posten Is men de, oorspronkelijk Duitsche, anecdote over manoeuvre A en B vergeten Neen, de eentonigheid is niet het gevolg van het stelsel maar van de garnizoensomstandigheden, waaraan niet veel valt te doen. Wij hebben ten slotte altijd nog onze meerdaagsche oefeningen, welke men ons in menig leger kan benijden. Niet uitgesloten is het, dat de omstandigheid, dat de leiders van eene oefening huiverig zijn om onder beoordeelende oogen eens iets te „probeeren" en daarom veelal de voorkeur geven aan oude vertrouwde oefenstof, de oorzaak is van een zekere een tonigheid van de oefeningen. Aan dit bezwaar zou wellicht door de hoogere chefs tegemoet kunnen worden gekomen door ruime gelegenheid te geven om eens iets anders te probeeren, m. a. w. niet altijd aanwezig te zijn, dan wel bij aanwezigheid bij zulk een gelegenheid in de eerste plaats te denken aan den inhoud van evengenoemde toe lichtingen ad (5) eerste en tweede zin, luidende Dit demonstree- ren (van bekwaamheden als leider) zal dan niet mogen plaats hebben in den vroeger gebruikelijken vorm van examen doen. Het zal de bijzondere taak der regiments-en divisiecommandanten zijn deze officieren het noodige „bij te brengen door zich meer speciaal aan hunne verdere vorming te wijden. Bleek uit al het voorgaande reeds, dat de opzet en de voor bereiding van een A.V.O.-oefening veel toewijding^ en arbeid vereischen, het leiden van eene dergelijke oefening is, zoo mo gelijk, nog moeilijker. Er is een zekere „flair" voor noodig en voor zoover die met aanwezig is zal veel-doen de noodige bekwaamheid moeten geven. Opbouwende critiek van en vorming door den hoogeren chef is hierbij van het grootste belang. 227

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1929 | | pagina 55