De leider moet er steeds aan denken dat de door hem, als
chef, uitgegeven bevelen zoo zijn als hij ze in werkelijkheid ook
zou uitgeven. Er mogen dus geen puzzles in voorkomen en
ook geen omissies, om eens te zien wat de commandant van
het te oefenen onderdeel in het gegeven geval wel zal doen. Hij
verstrekt dezen commandant alle inlichtingen en berichten, welke
hij hem in werkelijkheid zeker niet zou onthouden. Dan wordt
er werkelijk geoefend en hangt er geen „examen"-sfeer.
De leider houde steeds het met de oefening beoogde doel
voor oogen, doet gemaakte fouten op het geëigende tijdstip aan
den lijve gevoelen en laat goede maatregelen door succes beloonen.
Beschouwt men de met het vigeerende oefenstelsel in deze
enkele jaren reeds bereikte resultaten op een waarlijk objectieve
wijze, dan moet men tot de slotsom komen dat deze, niettegen
staande de omstandigheden niet gunstig waren, zeer bevredigend
mogen worden genoemd.
Hierbij dient in het oog te worden gehouden, dat nog steeds
een aanzienlijk deel van ons Officierskorps, door verblijf op de
buitengewesten, nog weinig of niet met het stelsel kennis heeft
gemaakt. En ook mag niet worden vergeten, dat het stelsel
iets geheel nieuws voor ons was en dat het uiterst moeilijk is
om zich van een stelsel, waarin men is opgegroeid en waarin
men 15 tot 25 jaar heeft gewerkt, zoo geheel los te maken als
voor de richtige toepassing van het nieuwe noodig is. Eerst
wanneer het stelsel eenige jaren geheel heeft doorgewerkt zal
men er de volle oogst van mogen verwachten.
Maar zeker is het, dat de oefeningen meer „efficient" zijn ge
worden, om dit modewoord maar eens te gebruiken.
Slechts zij die zich niet herinneren (willen) welke de resulta
ten van het vorige stelsel waren, zullen dit kunnen ontkennen.
Er wordt niet meer gejakkerd en gejacht, er wordt behoorlijk
rekening gehouden met de tijden voor verschillende handelingen
benoodigd (niet het minst voor wat de artillerie betreft). Er
worden geen onnatuurlijke kunststukjes meer uitgehaald om het
maar te „winnen". Er wordt beter op de détails gelet. In één
woorder wordt stelselmatig geoefend.
Bij de echt-Nederlandsche neiging om alles van het buitenland
mooier en beter te vinden dan het eigene, zou de vraag kunnen
worden gesteld „Als het stelsel dan zoo goed is, waarom past
men het in andere legers dan niet toe?" Als antwoord hierop kan
dienen, dat men blijkens de literatuur in andere legers niet bepaald
overloopt van bewondering over het oefenen met twee partijen.
In het Maart-nummer van de Revue Mil. Générale van 1924 kwam
bijv. een pleidooi voor van den bekenden schrijver Luitenant
Kolonel Jéze voor het invoeren van troepenoefeningen met een
partij tegen een „plastron".
Blijkens een artikel van den generaal Tanant in de Revue
d'infanterie van April 1928 heeft men dit stelsel inderdaad in
228