Frankrijk ingevoerd en werd daarvolgens in 1926 en 1927 geoefend. De schrijver erkennende dat het stelsel goed is, blijkt niet geheel voldaan over de resultaten en klaagt over„un degré fort regrettable de passivité sinon même d'apathie", dat is dus over eenkomstig de ook in ons leger gehoorde bezwaren. Maar de vraag is ook hier gerechtvaardigd of de ervaring van slechts twee jaren voldoende mag worden geacht om een oordeel te vellen over de resultaten van een zoo geheel nieuw stelsel, waar tegenover een ieder aanvankelijk vreemd staat. In ieder geval komt de oplossing door den generaal Tanant aan de hand gedaan, n. 1. om de groote oefeningen te beginnen met twee partijen en deze dan zóó te leiden, dat ze de troepen voeren naar één der oefenkampen, om ze dan daar voor de kleinere onder- deelen over te doen gaan in oefeningen tegen een plastron, minder gelukkig voor. Wat blijft er dan van het initiatief van de partijcommandanten en van het spannende over als ieder vooruit weet, dat welke partij ook wint, de slotacten altijd op het oefenkamp zullen plaats vinden. Als slot van dit opstel enkele conclusies. 1. Ons oefenstelsel voldoet goed en zal nog beter gaan vol doen, naarmate het beter zal hebben doorgewerkt. 2. Het stelsel vraagt zéér veel van de toewijding en de werk zaamheid van de leiding. De hoogere chefs dienen hiermede rekening te houden teneinde het initiatief niet te dooden. Hunne critiek zij in de eerste plaats opbouwend. 3. Het stelsel heeft reeds veel betere resultaten gegeven dan vroeger werd verkregen met het oefenen met twee partijen. (Behoudens voor de oefeningen tegen verzetslieden.) 4. Er is dan ook geenerlei behoefte om weer terug te keeren tot het vorige stelsel, noch geheel, noch gedeeltelijk. (Behoudens voor de oefeningen tegen verzetslieden.) 5. In het A. V. O. zijn enkele wijzigingen noodig en gewenscht. De volgende suggesties worden gegeven a. Aan het slot van punt 6 op te nemen: d. oefeningen in afwisselend terrein. e. oefeningen tegen verzetslieden. b. In punt 12(3) te doen vervallen de woorden: „en de sectie commandant van zijne brigadecommandanten". c. Punt 22 (3) zoodanig te wijzigen, dat de (half) regimentscom mandanten en de bataljonscommandanten van de divisie, ieder vergezeld van zijn adjudant en het beschikbare verbin dingspersoneel en materieel aan de O. I. A. T. deelnemen. d. Na punt 22 een nieuwe punt op te nemen, regelende de oefeningen tegen verzetslieden en wel in dier voege, dat er met twee partijen wordt geoefend. Het bepaalde omtrent den hulpleidersdienst behoeft daarvoor niet te worden gewijzigd of aangevuld. 229

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1929 | | pagina 57