Bovendien komt er nog deze moeilijkheid bij, dat ruiter en paard aan een bepaald mede te voeren dood gewicht gebonden zijn Wij zullen eens in het kort nagaan datgene, wat omtrent paaiden- easmaskers gepubliceerd is. Mijn collega Dr. Weekenstroo heeft een en ander gepubliceerd in zijn werk Bescherming van dieren tegen strijdgassen Onder de rubriek paardengasmaskers is reeds de eerste zin met erg bemoedigend. Hij schrijft n. 1. „Verschillende modellen gas maskers vonden bij de oorlogvoerenden toepassing, waarvan echter niet een met afdoend resultaat. Waar nu, zooals ik hiervoren reeds opmerkte in een volgenden oorlog het gebruik van strijdgassen uit- o-ebreider toepassing zal vinden, dan in den laatsten ooi iOg, daai zullen de tot heden gebruikte maskers zeer zeker niet voldoen. De bezwaren die collega Weekenstroo noemt zijn de volgende: a. De moeilijke bevestiging aan het paardenhoofd, dat in zijn omtrek oppervlak zeer onregelmatig is. b. Dat de arbeid van het paard in oorlogsgebruik als regel zeer zwaar is. Verder schrijft hij dat bij paarden, die voor tiansportdiensten gebruikt werden, de maskers met succes werden toegepast, tocli voegt hij hieraan toe dat het aanbeveling verdient de maskers onder die omstandigheid slechts bij noodzaak toe te passen. Men voelt hieruit reeds, dat zelfs bij kalme diensten het gebruik der maskers niet in alle opzichten bevredigde. Alvorens de voornaamste typen maskers te bespreken, komt het me gewenscht voor, iets omtrent den bouw der voorste luchtwegen mee te deelen. Zooals u bekend is, bestaat de luchtbuis uit afzonderlijke kraak- beenringen, die onderling met elastisch weefsel verbonden zijtu Bovendien zijn bedoelde ringen niet gesloten maar vallen aan de achterzijde voor een klein gedeelte over elkaar. Tusschen dit over elkaarslaand gedeelte zorgt eveneens elastisch weefsel voor de afsluiting. Door deze anatomische constructie is het dus mogelijk, dat de luchtbuis ongehinderd, wat zijn lumen betreft alle bewegingen van hals en hoofd kan volgen. Deze inrichting zorgt er dus voor, dat de luchtkolom eenmaal in de luchtbuis aangekomen, daarin geen hinderpalen ontmoet en verder de longen kan bereiken. In rusttoestand zijn de openingen der neusgaten voldoende groot om de ingezogen lucht ongehinderd naar de longen te voeren. Bij inspannend werk echter zouden die neusopeningen te klein zijn en daarom is de neus zoodanig ingericht, dat die openingen bij inspannend werk door bepaalde spierbundels kunnen vergroot worden. Achter de neusopeningen en voor de luchtbuisopening ligt de neusholte, die dus in den schedel gelegen is. Deze neusholte wordt in hoofdzaak beenig begrensd door het neusdak en het verhemeltebeen. 234

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1929 | | pagina 62