stelling terug naar de lange zijde de paarden hebben het zoo gauw te pakken, maar wordt elke pas beheerscht? Commandeert U halfweg eens voorwaarts gaan, of nu voor het andere been wijken. Zou U bij sommigen eens wat zien, zelfs bij diegenen die de voorgeschreven beweging thans keurig uitvoerden. Het beheerschen van het paard bij de zijgangen is toch zeker wel een tikje meer waard dan de omstandigheid of inderdaad de voorhand wel dichter bij het beschot is dan de achterhand, zoo lang als de buitenbeenen zich maar vóór langs de bïnnenbeenen bewegen. Ik vind den eisch wijken voor één been in travers stelling dus heel goed maar op een willekeurig punt van de manege, daarna op commando rechtuit gaan en niet doorgaan tot de hoefslag bereikt is. Voor de andere bewegingen zijn soort gelijke beschouwingen te houden, maar ze spreken niet zoo sterk. In ieder geval moet het halt houden uit versnelde gangen ook niet plaats hebben op punt B of C of wat ook, maar op een wille keurig punt. Het paard heeft nu eenmaal zoo een goed geheugen, het weet ten slotte op de geringste aanwijzing wat het op dat punt moet doen, doet het zelfs al uit gewoonte, maar zulks zegt nog niet, dat het ook elders dezelfde beweging goed zal uit voeren. Zoo zou men nog door kunnen gaan, maar ik geloof dat mijn bedoeling nu wel duidelijk zal zijn. Heb ik het mis, gaarne zal ik daarvan overtuigd worden. Het gaat hier om de vraag Hoe hoog moet ik de capaciteit van dien ruiter met d a t paard kwalificeeren en die kwalificatie is m. i. te verbeteren op de wijze als hiervoren aangegeven. Nu nog een enkel woord over den terreinrit. Mijn indruk ge grond op de practische resultaten, is, dat die te veel is ingesteld op snelheid, wat natuurlijk ook zeer belangrijk is, te weinig evenwel op het overwinnen van moeilijke terreinhindernissen, wat in de praktijk een eerste eisch is en wat dus bij een con cours d i e n s t rijpaarden tot uiting moet komen. Vooreen ruiter die met succes deelneemt aan het concours moet een opgang van 45° over een meter of acht kinderspel, zijn; ook moet hij niet staan kijken tegen een steile afdaling van eenige meters met een moddersloot er onder. Ik vestig daar speciaal de aandacht op; we hebben geen salonruiters noodig, maar in de eerste plaats terreinruiters. Zoo moet ook m. i. het jachtspringconcours uit hindernissen bestaan, die in het terrein voorkomen. Spring concours-rijden is een apart vak met slechts betrekkelijke waarde voor de praktijk, of komt men in onze terreinen zoo nu en dan een roode muur of een weidehek of een triple bar tegen Alleen als moreelmeter zouden ze eenige waarde toe te kennen zijn, maar dit komt bij natuurlijke hindernissen ook tot zijn recht. Ik eindig met de hoop uit te spreken, dat de commissieleden van dit jaar noch die van vorige jaren deze regelen zullen op vatten als een poging om haar werk af te breken. Ik heb onder veel appreciatie voor haar waardevollen arbeid slechts getracht 243

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1929 | | pagina 71