7. B. Jacfrtspringen over een achttal van de meest gebruikelijke
jachthindernissen. Maximum hoogte 1.10 M. Volgens de begin
selen van het C. C. N. 1. Maximum snelheid 550 M. per minuut.
8. C. Uithoudingsproef, onderverdeeld in een wegparcours
van 20 K. M. met een minimum snelheid van 250 M. per
minuut en een terreinrit van 4 K. M., minimum snelhèid
nader vast te stellen.
Al naar omstandigheden zal de terreinrit aan het begin, aan
het einde of gedurende het wegparcours woren gehouden.
9. D. Conditiebeoordeeling wordt nader bekend gesteld,
10. Algemeene bepalingen.
a. De commissie beslist in hoogste instantie.
b. De commissie kan in verband met de weersgesteldheid en
het terrein, de afstanden en/of snelheden geëischt voor het
wegparcours en den terreinrit en voor het jachtspringen
verminderen, hetgeen tijdig wordt bekend gemaakt.
c. De commissie heeft de bevoegdheid om paarden, voor wel
ke zij dit wenschelijk acht van verdere deelname uit te
sluiten.
d. Een deelnemer kan op zijn verzoek van het afleggen van de
verdere verrichtingen vrijgesteld worden, indien daartoe door
de commissie termen aanwezig bevonden worden.
e. Bij de dressuurproeven gewicht vrijbij den uithoudings
proef minimum gewicht 70 K. G. (inclusief zadel en hoofd
stel). Er wordt in uniform gereden.
g. Harnachement naar verkiezing, echter stang en trens bij de
dressuurproeven verplichtend en hulpteugels niet toegestaan.
h. Puntentelling zal nader worden bekend gemaakt.
i. Officieren, die met meer dan één paard mededingen, moeten
in de proeven A en B hunne paarden zelf rijden; het deel
nemen met een, aan een ander officier toebehoorend paard,
kan bij uitzondering door de commissie worden toegestaan,
(b.v. ziekte van den eigenaar
11. Rangschikking. De prijzen zullen bestaan uit speciaal voor
dit doel vervaardigde medailles, welk aantal en de daaraan
verbonden bepalingen nader zullen worden vastgesteld (in
ieder geval 1 medaille op elke 5 deelnemers, ook in de on
derdeden).
12. De deelnemers aan den vóórwedstrijd in de verschillende
garnizoenen, genoemd in het 2e lid hiervoren en aan den
definitieven wedstrijd te Bandoeng, met de door hen te be
rijden paarden, alsook hunne oppassers, vallen onder het be
paalde in de A.O. 1920, No. 52.
247