260
der Artillerie"Door de geschiedenis van de ontwikkeling van het geschut
loopt als een roode draad de voortdurende strijd tusschen uitwerking en
beweeglijkheid, tusschen groot en klein kaliber. In den oorlog is het eenig
doorslaggevende de uitwerking, dus na iederen oorlog streeft men naar
vergrooting van het kaliber om tot grootere uitwerking te komen. Doch
in vredestijd verbleeken de oorlogservaringen en komen de ervaringen, op
gedaan bij oefeningen, daarvoor in de plaats.
En daarbij blijkt alleen de beweeglijkheid en niet de uitwerking.
Schr. gaat dan aan de hand van het werk van generaal Herr (De artil
lerie in het verleden, het heden en de toekomst na, hoe de Franschen er
over denken. De ontwikkeling van de in den toekomstoorlog benoodigde
artillerie moet zich richten naar de wijze waarop die oorlog gevoerd wordt
en waarop de slagen geleverd zullen worden.
Schr. levert beschouwingen over bewegings- en stelling-oorlog, welke
we hier verder niet zullen aanhalen.
Benoodigd zullen zijn: 1 Lucht-afweerartillerie. 2. Verdragend geschut
voor bestrijding van de vij. artillerie die op grooten afstand marschcolonnes
onder vuur neemt. 3. Artillerie bestemd voor het stormrijp maken der vij.
stelling en voor art. bestrijding. 4. Artillerie voor steun aan de inf. tijdens
den aanval. 5. Artillerie die bestemd is de infanterie onmiddellijk te bege
leiden. 6 Tankafweer-artillerie. 7. Artillerie voor het onafgebroken beschieten
van stations, depots, verstrekkingsplaatsen, stafkwartieren, enz., dus met
groote en zeer groote drachten. Van de ballistische en tactische eischen,
waaraan modern geschut moet voldoen, zullen slechts worden behandeld
de schootsverheid, de beweeglijkheid en de kwestie van het zijdelingsch
schootsveld. Schr. beschouwt de beide eerste in verband met elkaar en
daarmede de vraag: paardentractie of motoriseering?
Wat het schootsveld betreft wordt geëischt voor div. art. 30 graden;
voor korpsart. 45 graden; voor leger-art. 60 graden. Daarbij bedraagt de
breedte van de onder vuur gehouden strook: voor div. art. 5800-10000 m.j
voor korps-art. 10-15 k. m.; voor leger-art. 20 k.m.
Spoorweggeschut en luchtafweergeschut eischen een schootsveld van
360 gr. Wat de te gebruiken proj. betreft, de gk. zal behouden blijven voor
kleine en middelb. afstanden, ondanks de groote nadeelen: moeilijke en
langzame aanmaak, geringe moreele uitwerking, afhankelijkheid van zeer
nauwkeurige buizen, van groote ervaring in schieten der batterij-comman
danten en de noodzakelijk uitstekende geoefendheid van de bediening. En
dat terwijl de oorlogservaring leert dat nóch D. nóch Fr. bevreesd waren
voor de gk.
Het artikel wordt vervolgd.
Gebruik luchtstrijdkrachten.
Majoor Viehoff bespreekt in Vliegeraanval op lage hoogte" (De Mil.
Spectator No. 12. 1928) de kentering die zich vooral in Italië, Frankrijk en
Amerika schijnt te voltrekken in het gebruik van het luchtwapen tegen
strijdkrachten op den grond. Na te hebben duidelijk gemaakt dat vliegers
beneden de 1000 m. een ernstig gevaar worden voor den troep, wordt
aangegeven hoe dat gevaar grooter schijnt te worden nu men alle vlieger
aanvallen in, wat schr. noemt de scheervlucht, wil doen geschieden.
Elke vliegeraanval zou de volgende phasen omvatten:
1. Overdag opstijgen van vliegpark met bommenlast.
2. Naar frontlijn vliegen op hoogte naar keuze.
3. Deze frontlijn gepasseerd zijnde zoo dicht mogelijk naar den grond,
(bv. tot op een hoogte van 10 m.)
4. Op deze hoogte blijven vliegen naar de aanvalsobjecten.
5. Op de objecten de bommen neerwerpen en naar de eigen linie terug
vliegen, steeds op 10 m. hoogte blijvend.
6. Ten slotte terug naar het vliegpark op hoogte naar keuze.