369 Indisch Genootschap. Het eerstnoodige bij den staatsrechtelijken opbouw van Ned.-Indië". Voordracht gehouden op den lóden Nov. 1928 door Mr. Schrieke. Een belangwekkende rede, uitgesproken door een bevoegd persoon, be handelende een gewichtig en actueel onderwerp. Spr. verklaarde dat hem een dienst was bewezen door de uitnoodiging dit onderwerp in te leiden omdat hij vele bedenkingen heeft tegen den staatsrechtelijken opbouw, die hij gedu rende vele jaren heeft gadegeslagen. Hij haalt de passage aan uit de rede van den Landvoogd gehouden op 31 Aug. '28 n. 1.„Het allerwege bestaand ge voel van onzekerheid en onvastheid dat deze periode kenmerkt" en zegt dat door deze woorden de toestand juist is geteekend. „Wat wij missen is een klaar beeld van de toekomst waarop het Nederlandsch gezag in Indië, uiteraard als lasthebber van het Ned. volk, aanstuurt". „Sedert 190C is Indië overstelpt met nieuwigheden, nieuwe instellingen wier werkingssfeer die van oude, dikwijls nog krachtige instituten, ten deele door kruist, ten deele beperkt, zonder dat oud en nieuw in behoorlijk verband zijn gebracht en, wat erger is, zonder dat strekking en bedoeling van het nieuwe zóó zijn omschreven, dat zoodanige aanpassing althans aan de praktijk met redelijke gei ustheid had kunnen zijn overgelaten en in de toekomst worden overgelaten". Als voorbeeld behandelt spr. het autonome regentschap en gaat na, hoe dat naar zijn inzicht had moeten zijn ingericht. De oplossing van het vraagstuk wil spr. opdragen aan een commissie van vijf deskundigen, in wie de Ned. wetgevende macht vertrouwen stelt. „Want Indië heeft behoefte niet in de eerste plaats aan rust, doch aan bezinning. Eerst door bezinning kan de rust worden verworven". U. Opleiding. Mil. Wochenblatt. No. 26 Januari 1929. „Neuzeitliche Infanterie-Aus- bitdung". Schr. pleit voor de invoering van de karabijn (in de plaats van het geweer) bij het geheele D. leger, v. z. v. dit thans het geweer nog heeft, in verband met een meer eenvoudige opleiding. Verder wil hij de gesloten exercitiën afschaffen, als zijnde uit den tijd, al erkent hij de groote waarde ervan als middel om zelfbeheersching, onderworpenheid en punktualiteit, kortom tucht aan te leeren. „De zorgvuldig beoefende sprong, het voor uitsnellen van dekking tot dekking eischt toch ook het zich volledig lichamelijk en geestelijk inspannen; het dragen van den mitr. over groote afstanden, het zich voorwaarts werken daarmede van stelling tot stelling, de gevechtsoefeningen met gasmasker op, het overwinnen van zware hindernissen zijn oefeningen in discipline, zooals we ze niet beter kunnen wenschen". Ook de schietopleiding en de lich. opvoeding worden aan critiek onderworpen. Mil. Wissensch. und techn. Mitteilungen, Nov. Dec. nummer 1928. „Gefechtsmdszige Schiesziibungen"Maj. Franck. „De gevechtsschietoefeningen zetten de kroon op de detail-opleiding der infanterie" vangt schr. aan. „Alle kennis en vaardigheid welke de soldaat en de lagere aanvoerders in de oplei ding voor het gevecht gedurende het geheele jaar verworven hebben en het resultaat van de systematische schietopleiding, moeten zich hier vereenigen tot prestaties die een goed geheel vormen. Omdat juiste maatregelen en goed schieten reeds dadelijk zich openbaren door zichtbare uitkomsten, zijn de schietoefeningen zoo leerrijk en maken ze indruk". Deze aanhalingen mogen voldoende zijn om de compagniescommandanten op te wekken tot het bestudeeren van dit artikel dat bovendien voorbeelden geeft van individueele gevechtsschietoefeningen, oefeningen voor de geweer- groep, de 1. mitr. groep en de gevechtsgroep (gew. groep 1. mitr.). Mayors No. 1. Januari 1929. Luit. M.R.H. Calmeyer behandelt in „Gre pen uit de werketijkheid" ditmaal„Infanterie in het vuur der artillerie" en wel aan de hand van eenige punten uit de Holl. Voorschrn. en begint met de opmerking te maken dat men de commandanten der lagere eenheden en vooral ook de manschappen bij manoeuvers dikwijls op hoogst onvoldoende

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1929 | | pagina 101