dezelfde mate ten aanzien van iedere andere methode. Bij troepenoefeningen van grootere afdeelingen kan de comman dant, hoe goed ook alles wordt voorbereid, betrekkelijk weinig invloed uitoefenen op de wijze van uitvoeren van de bevelen door den troep, wat in het A. V. O. als een hoofdzaak wordt aangemerkt en wat wij niet in alle opzichten onderschrijven (zie pt. 10 ad 1). In grootere verbanden is voor den commandant de oefening van veel meer belang, door het leeren bevelen van groote inf. eenheden, al of niet samengevoegd met andere wapens, tot het volvoeren van bepaalde opdrachten. De uitvoering van de details, welke uiteraard overeenkomstig de werkelijkheid moet geschieden, blijft geheel voor rekening van de lagere aanvoerders (sectie- en brigade-com mandanten). De hoogere commandant dient zich hiermede zoo min mogelijk in te laten, aangezien voor hem het tactisch juist gebruiken van de troepen en het omzetten van zijn plannen in bevelen hoofdzaak moet wezen. Men vergete vooral niet, dat ook bij oefeningen, wij met volledig afgerichte manschappen uitrukken. Met een goeden scheidsr. dienst, dan wel met de noodige leidende organen ter beschikking van den leider, is het o n m o g e 1 ij k, dat iemand, ondanks het maken van grove tactische fouten, „wint". Dergelijke tekortkomingen behoeven niet aan de aandacht van den leider te ontsnappen. Zij worden opgemerkt en waarschijnlijk on middellijk bestraft, terwijl zij voorts bij de bespreking een punt van kritiek kunnen uitmaken. Maj. Kroon zegt op blz. 219, dat de troep een absoluut verkeerd beeld heeft verkregen, ernstige fouten heeft gemaakt, zonder dat dit tot hem doordringt. Wij zouden hier willen opmerken, dat de troep geen ernstige fouten kan maken, zonderdat dittothem doordringt. Waar voor heeft men dan toch scheidsrechters of hulpleiders? Inderdaad kan de commandant ernstige tactische fouten maken (hetgeen uiteraard ook wordt opgemerkt), doch dit mag geen reden zijn, dat de troep in de uitvoering van de gegeven bevelen verkeerd, dat wil zeggen in strijd met de werkelijkheid, handelt. Ofeentroep reageert op een juiste of op een onjuiste beslissing, de uitvoering op zich zelf behoeft in het geheel niet door het „foutieve" te worden beïnvloed. Bovendien, het gaat er niet om „wie heeft gewonnen?", het gaat er om „hoe heeft de troep zich gedragen in de uitvoering van de bevelen?", „hoe hebben de commandanten gereageerd op bepaalde berichten of onder zekere tactische omstan dig h ed e n?" Wij mogen toch zeker wel onderstellen, dat de commandanten op een dergelijk ontwikkelingspeil staan, dat zij begrijpen, dat het niet gaat om te „winnen" doch om te „oefenen". Het al dan niet winnen moet geheel buiten beschouwing blijven, temeer, waar het meermalen voorkomt, dat bij manoeuvres met 288

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1929 | | pagina 20