stige omstandigheden kan plaats vinden. De cav. kreeg bovendien opdracht, de opstelling bij A. niet te verlaten. Het behoeft m. i. geen betoog, dat deze opstelling niet overeenkomstig de werkelijk heid is en door geen enkelen cav. aanvoerder ooit zal worden ingenomen. In dit geval behoort de cavalerie te beveiligen door een opstelling uitwaarts en naar voren in te nemen. c. Bij een oefening ontvangt een gedeelte van de enscenee- ringstroepen, bestaande uit Cav. en Wielrijders, opdracht, tusschen flankdekking en hoofdmacht in, deze laatste tot het einde der oefening doorloopend te hinderen. Deze troepen zullen dus hunne opdracht volbrengen, onafhankelijk van de maatregelen, welke door den Cdt. der Hoofdmacht worden genomen. Het is natuurlijk mogelijk, dat lichte troepen de hoofd macht een enkele maal op deze wijze lastig vallen, doch dat een en ander doorloopend plaats vindt, komt ons zeer problematiek voor, tenzij men allerlei onmogelijke kunststukjes uithaalt. d. Een regimentscommandant wil bij een oefening door een der bataljons een omvatting doen uitvoeren, en stelt, zooals bij de tevoren gehouden bespreking met de hulpleiders werd uiteengezet, de geheele oefening hierop in. Wat zien wij echter gebeuren? De omvatting, met het daaraan voorafgaande oprukken door het ter rein (een zeer belangrijke en nuttige oefening), wordt uitgevoerd door een bataljon, voorgesteld door enkele manschappen, voorzien van 12 sectie-vlaggen, gecommandeerd door een 2en luitenant. Als hulpleider werd bij dit onderdeel een kapitein van den Gen. Staf ingedeeld. Dat dergelijke fouten voorkomen moet naar onze meening grootendeels worden geweten aan de omstandigheid, dat men het systeem niet begrijpt. Dit bezwaar is natuurlijk te ondervangen, doch een bezwaar blijft het, terwijl dit niet in die mate het geval is bij oefeningen met twee partijen, welke veel minder van de ver beeldingskracht eischen, aangezien de geheele opzet veel meer overeenkomstig de werkelijkheid is. De conclusie van maj. Kroon, dat de afdeeling in de hand van den leider ook bij Blauw kan worden ingezet kan niet worden onderschreven. Schrijver grondt zijn opinie op pt. 11 (2) van het A. V. O. Indien men echter daarbij ook pt. 11 (3) in beschouwing neemt, moet men wel tot andere meening komen. Bovendien zou een dergelijk gebruik niet geheel in strijd met de werkelijkheid zijn Beschikt Blauw dan maar plotseling over een uit de lucht gevallen versterking. Neen, met bovenbedoelde afdeeling kan de leider bv. demonstree- ren, dat een flankbeveiliging van BI. tactisch juist is opgesteld en van voldoende gevechtskracht is, door genoemde afdeeling daar zonder succes tegen te laten optreden. En zoo zijn er tallooze voor beelden te noemen, dat door het optreden van deze afdeeling niet 291

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1929 | | pagina 23