Na het vorenstaand betoog behoef ik wel niet nader te omschrij ven, dat ik weinig kan gevoelen voor een star vasthouden aan het voorgeschrevene in de zinsnede in art. 152(1) van het A. T. V., luidende: terwijl het vuur (van de karabijnmitrailleurs) in het algemeen eerst behoort te worden geopend op het tijdstip, dat de vijandelijke artillerie, ter wille van de veiligheid van de aanvallende infanterie, haar vuur moet verleggen". Als de K. Ms. daar op wachten, dan komen ze zeker te laat. Voor een succesvolle uitwerking zullen ze zoodanig moeten zijn opgesteld dat ze niet slechts flankeeren, maar ook in front tegen vuur gedekt zijn, want juist in de periode dat ze moeten schieten zal het aanvallende artillerievuur niet worden verlegd, maar tot zijn grootste hevigheid worden opgevoerd. Wat baten vooraf al die vuurconcentraties op een terrein waar men zich dekt, een terrein waaruit niet geschoten wordt. Ja, met een onnoemelijk aantal schoten, ook uit zware kalibers, waarmee men als het ware den grond omploegt! Maar dat is stellingoorlog; dat kunnen wij niet. Wij moeten te zuinig zijn met onze munitie om ze zoo oneconomisch aan te wenden. Onze infanteriebatterijen zullen zich bij de nadering hebben te bepalen tot vuur op alleen die doelen (infanteriegeschut, mitrailleurs) die werkelijk onze troepen de nadering bemoeilijken, dus in hoofdzaak tot vuren op aanvraag van de eigen infanterie. Onze hoofdvuurkracht zal worden gespaard voor de beslissing, maar dan ook overstelpend, omdat er ook alleen dan goede uitwerking van te verwachten is. Het vuur dient dan te worden afgegeven op een strook van slechts zoodanige diepte, als waarin de verdedigingsorganen kunnen medewerken tot het afslaan van den aanval op de voorste lijn, dus niet versnipperd tot een grooter diepte, namelijk tot de troepen, die tot taak hebben een in de voorste linie doorgedrongen vijand te bevuren en terug te werpen; die komen aan bod bij het verleggen van het vuur. Een dergelijke versnippering zou ook in strijd zijn met den regel dat op het juiste oogenblik de gevaarlijkste doelen afdoende moeten worden beschoten (col. Culmann). Ik gebruik met opzet het woord: „versnipperd", daar voor een afdoenden steun onze artillerie toch al veel te zwak is. Eén afdeeling van het Regiment Artillerie zal zelfs nog in dit stadium niet kunnen worden gemist om de verde digende artillerie, die op onze aanvalstroepen schiet en échec te houden. Als wij dus den aanval van een Divisie beschouwen dan blijven er hoogstens 18 stukken over. Nu is onze aanvallende in fanterie niet gebaat met vuurstooten, maar eischt een continu vuur van minstens 3 schoten per minuut per 25 M. front. Wij kunnen aldus maar „één compagniesfront" zegge drie honderd meter afdoend steunen, waaruit alweer blijkt, dat we minstens drie maal zooveel artillerie moeten hebben; en daarmee komen we dan net aan de sterkte der Div. artillerie der Europeesche legers. Een ander bedenkelijk punt is nog G. V. I. 173 al staat het er 332

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1929 | | pagina 64