8. HET KAMPIOENSCHAP DIENSTRIJPAARDEN
door
H. Th. van GOOR.
Majoor der Artillerie.
Het naschrift van de Redactie op mijn artikel in het Maartnummer
van het I. M. T. blz. 242 geeft mij aanleiding tot de volgende op
merkingen.
In dat naschrift staat: „maar schrijver neemt aan dat de jury
dat niet opmerkt en dat is niet juist. We moeten aannemen een
competente jury." De geachte Redacteur vermeent dus dat ik uit
gegaan ben van het standpunt, dat er een incompetente jury moet
beoordeelen hoe de paarden gaan bij het kampioenschap. Niets is
minder juist. Blijkbaar ben ik niet geheel begrepen, wat natuurlijk
mijn schuld is. Ik schreef namelijk om aan te toonen hoeveel poedel-
dressuur bij het manegenummer insloop, dat ik de paarden bewe
gingen goed zag uitvoeren bij een beslist foutieve hulp. Laat men
mij niet misvatten. Zoo goed als ik dat zie, ziet de jury dat ook.
Bij voorbeeld, men rijdt travers en steekt het binnenbeen af, of
wel men brengt een gewichtshulp aan tegengesteld aan de richting
van de beweging, om ons maar tot de meest voorkomende fouten
te bepalen. Zulk een fout wordt door een geroutineerd manege-
ruiter onfeilbaar vastgesteld en zulks brengt dus geen moeilijkheden
mee. Maar om deze fouten te ontwijken, behoeft men geen goed
ruiter te zijn, doch in hoofdzaak zijn voorschriften goed te kennen.
Het is evenwel niet voldoende de juiste hulpen aan te brengen.
Alle hulpen die tezamen een beweging van het paard veroorzaken,
moeten in een juiste verhouding tot elkaar staan, een verhouding
die voor elk paard anders is en ook rechts en links verschilt. En
nu tart ik ieder „erkend deskundige" die een ruiter van a naar
h ziet gaan, waarbij èn ruiter èn paard de goede houding hebben,
vast te stellen, of de beweging voortvloeit uit een juiste inwerking
van den ruiter of wel uit de gewoonte van het paard, of wel uit
beide en in welke mate. Zoo tart ik ook een ieder om uit te maken
of iemand die in c uit de galop halt houdt, zulks doet door zuivere
inwerking op het paard of dat het paard het uit gewoonte doet,
of op een geringere aanwijzing, dan noodig zou zijn voor dezelfde
handeling op een willekeurig punt.
De middelen om een en ander wel met onfeilbare zekerheid te
kunnen vaststellen heb ik aangegeven in mijn vorig artikel en daar
358