360
9. BOEKBESPREKING.
Tactisch applicatorische studiën. I. De verdediging,
door
Jhr. J. Th. ALTINQ von GEUSAU.
Majoor van den Generalen Staf.
Leeraar aan de Hoogere Krijgsschool.
Bij de Gebroeders van Cleef te 's Gravenhage verscheen bovenvermeld werkje,
dat door omstandigheden met eenige vertraging in ons bezit kwam, hetgeen
nochtans geen belemmering behoeft te zijn om het met eenige woorden bij de
lezers van dit tijdschrift in te leiden.
Zooals de schrijver in zijn voorwoord terecht opmerkt, treedt er den laatsten
tijd verhoogde belangstelling aan den dag voor applicatorische studiën, het
geen een verblijdend verschijnsel moet worden geacht, omdat dergelijke oefe
ningen over het algemeen zulk een voortreffelijk studiemateriaal vormen voor
de beoefening van de bevelstechniek.
Deze hoofdstrekking van het werkje komt voor den Indischen lezer minder
tot haar recht, aangezien het geheel is opgebouwd op Hollandsche voorschrif
ten en omstandigheden, terwijl ook de opzet van de oefening verdedigend
optreden van een divisiegroep in hooger verband ver uitgaat boven, en
overnigens weinig overeenstemmnig vertoont met een mogelijk optreden van
het Indische leger.
Zal dus de Indische lezer niet hetzelfde nut kunnen putten uit het werkje
als de Hollandsche collega's en zal dus de beoefening der bevelstechniek op
minder intensieve wijze kunnen plaats hebben als de schijver in zijn voorwoord
vooropstelt, toch blijft er in de behandelde stof nog heel wat over dat ook
voor onze omstandigheden bestudeering en overdenking ten volle waard is.
We wijzen bijvoorbeeld op de beteekenis, die de schrijver hecht aan het schrif
telijk vastleggen van het besluit van een hoogeren bevelhebber. Dit
besluit is een stuk voor den internen dienst, bijvoorbeeld in een Divisiestaf.
„Het bevat den wil van den C. in de belangrijkste tactische punten van het
onderwerpeiijk geval en vormt als het ware de notulen van de bespreking
tusschen C. en Chef Staf. Voorzien van dit stuk kan de Chef Staf de Sectie
hoofden aan het werk zetten.
Tevens is de C. daardoor vrijer om desgewenscht zijn stafkwartier te ver
laten en naar zijn troepen te gaan. Het moet echter vooral beknopt zijn en
mag dus slechts hoofdzaken bevatten, want anders wordt het een ontoelaat
bare vertraging in de bevelsuitgifte.
De C. geeft door dat besluit ook niet de details uit handen, want vóór
de eigenlijke bevelen uitgaan, ziet hij ze toch nog. Het „Besluit" moet vooral
geen bevel worden, waarin eigenlijk alleen de minder gewichtige slotpunten
ontbreken. Goed opgevat vormt een „Besluit" in een staf een zéér gewichtig
document, dat een zeer goede werkwijze van, en samenwerking tusschen, de
sectiën zeer bevordert".
We achten het aangehaalde daarom van zooveel belang omdat het de aandacht
vestigt op de bijzondere beteekenis van een nauw contact tusschen den be
velhebber en zijn troepen. Een zeer voorname factor in den stafdienst, waaraan
echter wel eens te weinig aandacht wordt geschonken, is dat de bevelhebber
uit eigen aanschouwing doorloopend op de hoogte is van de nooden van den
troep en zijn gevechtswaarde. Indiën de troep weet, dat de bevelhebber met