draagkoorden, het draagvermogen van het valscherm verminderd
wordt, waardoor een sneller hoogte-verlies ontstaat.
Bij een normale landing is het gewenscht den grond te berei
ken met licht gebogen beenen om den schok op te vangen. (Bij
een bedrijfsvalscherm is de dalingsnelheid ongeveer 17 voet/sec,
afhankelijk van het gewicht van den springer, luchtdichtheid,
poreusheid van de zijde, enz.)
Neerkomende in water of bij sterken wind te land, maakt men
zich tijdig geleidelijk los uit het harnas om dit op het laatste
moment te verlaten.
Om het grootste rendement der valschermen te verkrijgen, is het
gewenscht dat zij die er in noodgevallen gebruik van zullen
moeten maken, geoefend zijn om ermede te springen. De hoofd
zaak is dat op het goede moment aan den trekkabel wordt ge
trokken. Er zijn gevallen bekend, waarbij dit te vroeg gebeurde
en andere waarbij geheel vergeten was te trekken of waarbij aan
de mousqueton op de borst werd getrokken. Dit zijn gevolgen
van groote opgewondenheid, waarbij niet meer werd gerealiseerd
wat men deed. Deze gevolgen zijn meestal noodlottig. De
■oefening moet dus als resultaat hebben dat deze opwinding niet
plaats vindt. De gebruiker moet kalm blijven, in elk geval reali
seren wat hij te doen heeft. Deze kalmte kan alleen verkregen
worden door oefensprongen onder gunstige omstandigheden.
Voor oefening verdient het aanbeveling gebruik te maken van
z. g. trainingsvalschermen, welke een kleinere dalingsnelheid
hebben dan het normale bedrijfsvalscherm. Het vliegtuig moet
zoo veilig mogelijk worden verlaten, waarbij de bestuurder het
in de juiste richting houdt, ook na den sprong van den passagier.
Het oefenen in valschermsprongen is niet zonder gevaar, doch
de gevaren die ongeoefende bemanningen kunnen dreigen zijn
grooter, juist in een luchtvaartorganisatie met militaire doeleinden.
Het valscherm kan ook voor andere doeleinden van nut zijn.
Wij denken hierbij aan parachute-flare's voor nachtelijke verken
ningen, aan het uitwerpen van mitrailleurs, munitie, proviand,
foto-cassetten enz. Het gebruik wordt bepaald door het antwoord
op de vraag„met welke snelheid mogen deze voorwerpen
doelmatig verpakt, aan den grond komen".
482