496 luchtstrijdkrachten onder de oogen werden gezien". „De Temps noemt als een van de belangrijkste lessen van de manoeuvres de erkenning dat de Fransche vliegdienst snellere en beter stijgende jachtvliegtuigen noodig heeft om vijandelijke bombardementsaanvallen te kunnen afweren. (Dit is dus een soortgelijke ervaring als bij de Londensche manoeuvres opgedaan)". Tactiek. Mil. Wochenblatt No. 25, Januari 1929. „KavaXerieverwendung im Sinne neuzeitlichen operativen Einsarzes der Reiterei". Schr. brengt in herinnering een voorbeeld uit de krijgsgeschiedenis waaruit nog zooveel geleerd kan worden, ook voor het gebruik van cavalerie in onzen tijd. Het voorbeeld (de verovering van Dénain in Noord-Frankrijk door de Franschen onder den Maarschalk de Villars op de verbonden Duitsch- Nederlandsche troepen onder den prins Eugène van Savoye) verdient zeker onze aandacht, omdat op dien 24sten Juli 1712 de cavalerie op zoo juiste wijze werd ingezet, eerst met een zuiver cavaleristische taak, daarna, als steun voor de infanterie, in het gevecht te voet bij de inname van Dénain. Mavors, No. 3, Maart 1929. „Eenige tactische aanwijzingen voor het ge bruik van lichte troepen", uitgegeven door den I.d.C., Commandant der lichte brigade. De volgende punten vinden we vermeld en toegelicht 1. Bij een opdracht tot het bezetten van een brug of ander défilé, moet de opdrachtgever categorisch aangeven of het défilé moet worden openge houden, dan wel of het gebruik ervan alleen aan de tegenpartij moet worden ontzegd. 2. Bij het gebruik van benamingen uit de voorschriften moeten de benoem de onderdeelen ook in overeenstemming met de voorschriften worden ge bruikt. 3. Het is noodig dat men niet zelf de deur sluit, welke van hoogerhand voor tactisch inzicht werd opengesteld. Elke tactische maatregel behoort zich te gronden op de omstandigheden. Mil. Wochenblatt No. 31, Februari 1929. „Neuzeitliches Feldherrntum" Gen. von Taysen. Schr. geeft een overzicht van de ideeën van den Fr. kolonel Lucas, die naast Alléhaut, en naar schr.'s inzicht terecht, de hedendaagsche inzichten van vele Franschen, zooals die inzichten ook zijn neergelegd in de Fr. reglementen die het gevecht behandelen, bestrijdt, omdat zij ten rechte zijn ingesteld op den stellingoorlog. Schr. behandelt dan verder het in 1928 verschenen werk van kolonel Lucas: „Ce que tout chef doit savoir". In hetzelfde nummer een artikel„Verwendung schwerer Maschinengewehre". De schr. vangt aan met beschouwingen over den invloed van de zware mi trailleurs op de gevechtsvormen der inf. in het begin van den oorlog 1914-T8 en de invoering daarna van de lichte mitr. als hoofdvuurwapen van de inf. die echter de zw. mitr. nooit geheel kunnen vervangen. De groote moreeie invloed die op de stormende inf. uitging van de tot zelfs met de voorste linie oprukkende zw. mitr. en de andere zw. inf. wapens (ja zelfs van de begeleidende batterijen, houwitsers en mortieren) geeft schr. aanleiding tot de vraag of men thans deze op oorlogservaring berustende moreeie werking mag vergeten, in verband met het feit dat thans, dus na den oorlog, in alle legers Inf. geschut is ingevoerd dat met succes mitr. nesten kan bestrijden. In D. hoort men nl. vaak verkondigen dat het direct vuren der zw. mitr. tot het verleden behoortmaar het indirect vuren vereischt specialisten en deze ge nieten immer den roep van onontbeerlijkheidhet drijven naar indirect vuren noemt schr. zwarte kunst. Hij vraagt zich af of de positie van de direct vurende zw. mitr. inderdaad zooveel gevaar loopt en komt tot de volgende conclusiesZelfs wanneer de sectiecdt. bij de zw. mitr. wordt uitgerust als een waarnemer van een batterij, munitie-dragersgroepen worden ingedeeld, enz., dan zal nog altijd blijven:

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1929 | | pagina 118