zal de regelmatigheid nooit zoo zijn, dat afwijkingen niet voor
komen. Elke groep is te beschouwen als een serie schoten, on
geveer met de zelfde gegevens afgevuurd, waarbij de fouten inde
regelmatigheid van den mitr. zijn te vergelijken, met de fouten van
den schutter bij het geweervuur, of richter bij het art. vuur. Het
totale trefferbeeld is derhalve een som van trefferbeelden van
groepen van schoten of met een schets voorgesteld Zie Fig. 2.
N. B. Het figuurtje geeft aan de spreidingsbeelden in de breedte.
Het zelfde geldt voor de lengtespreiding.
Uit de practijk volgt nu, dat 80°/o der schoten vrij regelmatig
over de lengte zijn verdeeld. Vandaar dat men werkt bij de zw.
mitrs. met de D. S. 80. Vaak hoort men spreken van D. S. 82.
Die 82 wordt blijkbaar in verband gebracht met het halve sprei
dingsbeeld van geweer en art. vuur waarbinnen 82% der schoten
vallen. (1)
Dat dit niet juist kan zijn, volgt uit bovenstaande verklaring.
Trouwens de practijk geeft ook aan dat het niet juist is. Want de
D.S. 80 is niet het halve spreidingsbeeld. Het komt ongeveer uit.
538
Agenda.
L Monding van
den loop.
Kr= Omwente
lingsoppervlak
waarlangs de
kogels den
loop verlaten.
T, Trefferbeeld
van een
groep van
schoten om
het le schot
enz,
TT Totale tref
ferbeeld
voor
1 lengte
b breedte.
(1) Zie hiervoor FEBER. Handleiding tot de kennis der Artillerie Hoofdstuk
111 Het Schieten" blz. 180.