Op de N.S.S in Nederland legt men deze gegevens vast in het
navolgende formuletje
T. 50. tg i D.S. 80 N/ 100
P BH. 80
waarin P aantal projectielen.
T aantal treffers dat gewenscht wordt,
tg i tg invalshoek.
B.H. Verticaal oppervlak van het doel O M2
Vullen we voor tg i in -j^Q, dan wordt de formule
T i. D. S. 80 Met deze formules kan men voor elk
P jg q O) geval waarbij het verticaal oppervlak
van het doel bekend is, de munitie-in--
t P- 16. O (2\ zet berekenen en de trefkans nagaan,
i. D. S. 80 door P door T te deelen.
Is echter de fout die de afstandmeter maakt grooter dan de
D. S. 80, dan moet onder vuur genomen worden een diepte gelijk
aan 2 X de fout van den afstandmeter, daar de fout in het min
dere en meerdere gemaakt kan worden. Men rekent dan de
doeldiepte in de dubbele fout van den afstandmeter opgenomen.
n2
De fout van den afstandmeter is (n aantal H.M. van den
afstand).
n2
Tweemaal de fout De formule (1) wordt nu:
T. i. n2
F 32. O
Deze formules hebben hoofdzakelijk theoretische waarde. Ze zijn
voor zoover ons bekend, niet aan de practijk getoetst. Daar echter
in formule (3) de invalshoek en de fout in den afstandmeter, den
doorslag geven, geeft het formuletje toch eenig houvast, om na
te gaan, hoe met de afstanden het munitieverbruik toeneemt.
T
Hiervoor kunnen we -q- als een constante (c) aannemen en
wordt formule (3) dus P C. (4)
Het toenemen van het munitieverbruik wordt dus gedemon-
i n2
streerd, door de toename van aan te geven.
Hier volgen voor enkele afstanden de gegevens (tevens grafisch
voorgesteld). Fig. 5.
542