v//\ A\V Vuurlinie na verplaatsing naar voren.
y//
vvf /y
\A
zullen weinigen betwisten. Doch dat „toevallig" spreekt boek-
deelen. Men is hierbij, voor wat betreft de mogelijkheid van den
steun, aan het toeval overgelaten. Ja, neemt men aan, dat die
toevallige openingen vaker ontstaan dan men zou denken, dan
nog rest de vraag, zullen de te bevuren doelen zich juist in de
richting van het verlengde van die openingen bevinden Want
als stelregel moet men toch huldigen, dat de zw. mitrs., die
doelen moeten bevuren, welke voor de infie het gevaarlijkst zijn,
en die men bevuurd wil hebben (aannemende, dat men aan zw.
mitrs. alleen steun vraagt op die doelen, waarop zw. mitrs. uit
werking hebben). Bovendien zijn openingen veranderlijk, zullen
ze vaak weer gesloten worden, vóórdat de uitwerking op de
doelen door zw. mitrs. verkregen zal zijn, tenzij een strenge
vaste gevechtsleiding daarvoor waakt. Dat dit zeer lastig is, bij
de moderne, moeilijke gevechtsleiding, behoeft nauwelijks gezegd.
Aan het constant openhouden van betrekkei ijk
kleine openingen in het vuurfront gelooven wij
niet.
Rest dan nog in beschouwing te nemen de veiligheidsmaatregelen,
bij het schieten door openingen. In navolging van het buitenland
rekent men op de N.S.S., dat men een zijwaartsche veiligheids
factor moet nemen van 100 °/00. Schematisch voorgesteld krijgt
men derhalve het navolgende (zie figuur 6).
ssri
ËLLd 100 %0.
W
N.B. 1/5 van de opening is dus steeds onbruikbaar. Staan de
zw. mitrs. betrekkelijk dicht achter de vuurlinie, dan zal er van
de opening nog voldoende overblijven. Doch gaat de vuurlinie
voorwaarts, dan neemt de bruikbare ruimte vrij snel af en ten
slotte vuurt men recht vooruit. Wanneer men dan nog aanneemt,
dat men de openingen moet ontdekken en voldoende scherp
kunnen zien, dan zijn hiermede de groote moeilijkheden van het
schieten door toevallige openingen voldoende aangetoond.
556
uuiiimA
,'\x
V A|\ V Niet te bevuren strook
Vuurlinie