waarin het gewend was te strijden, en voerde de benoodigdheden
voor zijn levensonderhoud mede. Op deze wijze werd met zeer
groote legers te velde getrokken. Het leger, waarmede Xerxes
naar Griekenland trok,t zou volgens sommige schrijvers uit 2 2
miliioen strijdbare mannen bestaan hebben, ongeacht de knechten,
vrouwen en kinderen, die meegingen.
Het behoeft geen betoog, dat deze methode meermalen groot
gebrek tengevolge moest hebben, waar de Persen, die het meest
aan weelde gewend waren en dus het minst tegen ontberingen
bestand waren, het meest van te lijden hadden. Het gevolg van
deze handelwijze was dan ook, dat o.a. het bovengenoemde
groote leger van Xerxes zoo verzwakt op het oorlogstooneel
aankwam, dat het door een handvol Grieken verslagen werd.
De Grieken.
Ook de Grieken ontvingen geen soldij ,maar uit de beschik
bare gegevens zou men kunnen opmaken, dat van staatswege in
meerdere of mindere mate voor de verpleging gezorgd werd. Bij
zonderheden omtrent de wijze, waarop in de behoeften werd
voorzien, ontbreken ten eenenmale. Alexander de Groote reeds
achtte de verplegingskunst een onderdeel der krijgskunde en
beschouwde de goede zorg voor het onderhoud en lichamelijk
welzijn van den krijgsman als een belangrijk, al was het dan
niet het schoonste gedeelte van de taak van den veldheer.
De Romeinen.
Bij de Romeinen zorgde aanvankelijk ieder dienstplichtige voor
zijn eigen uitrusting en onderhoud. Toch zag men al spoedig in,
dat dit, als men iets met het leger bereiken wilde, niet de juiste
methode was. In het jaar 406 v. Chr.voordat men overging tot
het beleg van het naburige Veji, kwam hierin dan ook verandering
en werd van staatswege voor de uitrusting gezorgd, terwijl een
geregelde soldij werd toegekend. Deze soldij, die voor de ruiterij
5 maal zoo hoog was als voor het voetvolk, werd niet geheel in
geld, doch gedeeltelijk in natura uitbetaald. In het begin werd n.l.
tegen inhouding van een gedeelte der soldij aan het voetvolk
tarwe en aan de ruiterij tarwe en gerst verstrekt. Vleesch en
groente waren te krijgen bij de zoetelaars, die in grooten getale
het leger volgden. Ook te velde werd geen brood doch graan
verstrekt. De soldaat droeg zelf voor 15 tot 22 dagen graan of
meel in een lederen zak bij zich. Het graan werd eenvoudig
tusschen een paar steenen fijn gewreven, waarna het met water
werd vermengd en genuttigd werd. Later werd het met water
aangemengde meel in ijzeren pannen tot koeken geroosterd, ter
wijl handmolens meegenomen werden.
Onder Julius Caesar en later onder de keizers werd voor
het geheele leger een soort scheepsbeschuit gebakken. Deze
586