een beperkt aantal schoten kan slechts tot op een bepaald bedrag
nauwkeurig zijn.
Bovendien kan een niet onderkende factor van daginvloeden op
een gemiddeld trefpunt zijn invloed hebben doen gelden, waardoor
deze afwijking ook in een schootstafel wordt verwerkt, hetgeen
afhankelijk is van de nauwkeurigheid, waarmede degene, die de
schootstafel schiet, kan werken. Hoewel zooveel mogelijk toch
onder standaardgegevens geschoten zal worden, is het aanbrengen
van correcties onoverkomelijk, waaruit weer volgt dat altijd fouten
gemaakt moeten worden. De fouten blijven echter zeer klein, het
geen een gevolg is van de gebruikelijke werkwijze.
Wat kan uit het bovenstaande nog ter overweging dienen voor
de vuurzuivering? Uit de vuurzuivering worden in het 't algemeen
conclusies getrokken omtrent factoren, b.v. de dVo en het branden
der sasringen, welke voor den aanvang van het vuur geacht worden
niet of niet voldoende nauwkeurig bekend te zijn.
Het is echter duidelijk, dat men er zich terdege rekenschap van
dient te geven, dat de gemaakte fout werkelijk uit een bepaalde
factor voortkomt.
Vandaar dan ook, dat het H. S. A. in dat opzicht tot voorzichtig
heid maant. Ten overvloede misschien, zij er hier in verband met
het bovenstaande nogmaals op gewezen, dat in de voornaamste
plaats er terdege opgelet dient te worden, met welke nauwkeurigheid
de gegevens zijn bepaald kunnen worden.
Voor wat betreft de te verkrijgen resultaten bij schietoefeningen
nog het volgende.
Is een vuur volledig voorbereid, dan kan men de ligging er
van controleeren door het afgeven van een aantal schoten, hetzij
met de geheele batterij, dus door een of meer lagen, dan wel door
het uitsluitend schieten met b.v. het directiestuk.
Laten we de wenschelijkheid van het één of het andere in het
midden, doch bezien slechts het geval, dat de ligging wordt gecon
troleerd middels één laag.
Hoe klein de groep van schoten (de laag) ook is, de L. S. 50,
B. S. 50 en c. q. H. S. 50 treden op. Nu kan de S 50 van de batterij
gevoeglijk gesteld worden op 1.4 X de S50 van de schootstafel.
In de laag wordt de S50 dus ook meest waarschijnlijk 1.4 X de
in de schootstafel op de bereikte afstand gegeven S50.
Trekt men nu conclusies op de ligging van het G. T. van de laag,
zoo moet wel bedacht worden, dat aan den op deze wijze ver
kregen afstand (breedte afwijking c. q. springhoogte) géén
absolute waarde mag worden toegekend. De waarschijnlijke
a 50
fout 1 n I toch kan nog betrekkelijke groote afmetingen aan-
1.4 S 50
nemen. Deze waarschijnlijke fout is in dit geval I 2 V 3
rond 0.4 X S 50 in de schootstafel.
597