3. IETS OVER ZWARE MITRAILLEURS.
door
C. G. VAN MOURIK.
Kapitein der Artillerie.
(vervolg; zie I. M. T. No. 6)
Voortzetting van de bespreking van de verschillende vraag
punten, die zich bij het gebruik van de Zw. Mitr. in den aanval
voordoen.
ad. C. Kunnen alle z w. m i t r s. in nauw
contact met de voorste lijn optre
den? Centralisatie van Zw. Mitrs.
Deze vraag dient te worden besproken in nauw verband met
hetgeen bij ad. A is te berde gebracht (afstand der zw. mitrs. tot
de voorste lijn). Wij hebben daar ter plaatse reeds opgemerkt:
le. dat de zw. mitrs. in beginsel zoo ver mogelijk naar voren
moeten worden opgesteld om ze zoo lang mogelijk te kunnen
laten staan;
2e. dat de afstand tot de voorste lijn derhalve veranderlijk is en
niet in vaste getallen aan te geven;
3e. dat men bij de nadering de zw. mitrs. in, ja bij gunstige ter
reinsgesteldheid onder dekking wel voor de voorste lijn kon
opstellen; doch dat het opstellen van zw. mitrs. in voorste
lijn tijdens het gevecht o. i. is af te keuren.
Wanneer men dit voor oogen houdt, dan zullen, indien men
contact met den vijand krijgt, de zw. mitrs. (indien men althans
sprongsgewijs met de zw. mitrs. terrein heeft gewonnen) te schei
den zijn in 2 echelons, t. w.:
I. een echelon, dat door omstandigheden bij het contact krijgen
betrekkelijk dicht achter de voorste lijn is opgesteld.
II. een echelon, dat zoolang mogelijk in stelling blijvend, een
grooteren afstand tot de voorste lijn zal hebben.
Is dit ongunstig? Wij gelooven het niet. Want hoewel het con
tact met de voorste lijn inniger zal worden met het verkleinen van
de afstanden, moet niet vergeten worden, dat de zw. mitrs. een
wapen in handen van den bat. comdt zijn, waarmede deze zijn
invloed op het gevecht naar behoefte zal moeten uitoefenen. Hoe
630