De taak van de zw. mitrs. van den verdediger is nu, om den aanvaller gedurende de geheele doorvoering, het voorwaartsgaan te bemoeilijken, hem zoo zwaar mogelijke verliezen toebrengend, om ten slotte het vuurscherm, dat men vlak voor de frontlijn organiseert, ten einde de aanvaller op zijn laatst tot staan brengen, te versterken, en zoo ondoordringbaar mogelijk te maken. Theore tisch zou men zeggen, „zoodra de aanvaller de gereedstelling verlaat, ontvange men hem met een zoo-machtig mogelijk vuur uit alle beschikbare mitrailleurs, om de vuursnelheid ten slotte in het afsluitingsvuur vlak voor de frontlijn (z. g. stormvuur) tot een maximum op te voeren". Doch deze oplossing heeft nadeelen. Men verraadt daarbij de opstelling van de zw. mitrs. loopt de kans, dat de zw. mitrs. die vroegtijdig het vuur openen, worden vernield, waardoor de dicht heid van het stormvuur wordt bedreigd. Dit nadeel weegt zwaar der naarmate men minder zw. mitrs. heeft, terwijl de kans op vernieling grooter wordt, naarmate de aanvaller meer voorbe reidingen treft. (In den z. g. „Voorbereiden-aanval"). Daar de wereldoorlog het groote belang van een aaneengesloten, krachtig afsluitingsvuur voldoende heeft aangetoond, kan bij de verdediging als eerste eisch worden gesteld: „dat een deel der zw. mitrs. ten tijde van den stormaanval in tact moet zijn, om een zoo ondoordringbaar mogelijk a/sluitings- vuur voor de frontlijn te leggen. Deze zw. mitrs. mogen zich niet door een vroegtijdige vuuropening aan vernietiging bloot stellen." Hoeveel zw. mitrs. zijn hiervoor noodig? Dit is moeilijk in getallen vast te leggen, daar het afsluitingsvuur der zw. mitrs. in samenwerking met dat der andere wapens wordt geregeld (lichte automatische wapens, infanteriegeschut, artillerie). Zou men zw. initr. vuur voor het geheele bats. vak willen leggen, en zou men de bestrekenheid van de baan niet in aanmerking nemen, dan zou men bij een breedte van het bats. vak van 800 1200 M. en een DS 80 van 100 M., 8 tot 12 secties zw. mitrs. noodig hebben, indien men ze scherp enfileerend liet vuren. Zooveel zw. mitrs. zijn niet beschikbaar, bovendien is dit niet noodig, daar men de bestrekenheid van de baan o. i. wèl in aanmerking mag nemen. Neemt men de baan tot 600 M. vrijwel bestreken (voor een doelhoogte van 1,70 M.) dan zou men met 2 secties zw. mitrs. ongeveer 1200 M. met vuur kunnen beleggen, en zou voor het geheele bats. vak het bestrijkende schot van deze wapens werken. Daar niet altijd het geheele bats. vak een 733 Ook het A. T. V. wijst op het gevaar van een vroegtijdige vuuropening. Echter moeten de moeilijkheden om goed gedekt, opgestelde zw. mitrs. buiten gevecht te stellen niet worden onderschat, vooral indien ze indirect richten, hetgeen in de verdediging veel eenvoudiger is, dan in den aanval. Boven dien spelen de tactische omstandigheden zoo'n grooten rol. Bovengenoemde eisch moet derhalve meer als richtsnoer dan als vaststaand schema worden 3>eschouwd.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1929 | | pagina 35