toepassing van deze regel vrij groote fouten kan maken, hoop ik aan te toonen in III. DE ZONNESTAND OM 12 UUR 'S MIDDAGS. Wat het A. T. V. hierover zegt, is juist, mits men den waren tijd in acht neemt. Ons horloge wijst echter middelbaren tijd aan, aangenomen tenminste, dat wij over een goed uurwerk be schikken. En ware tijd en middelbare tijd kunnen tot 16 minuten van elkaar verschillen. Zoo zal de zon op 9 Februari en 4 No vember niet om 12 uur culmineeren, maar respectievelijk om 11.46 en 12.16. Dat beteekent, dat een waarnemer op 8° Z. B. op het oogenblik, dat zijn horloge 12 uur wijst, op die dagen de zon niet in het zuiden (kompasrichting 180) ziet, maar respectievelijk in kompasrichting 206 en 151. Bij toepassing van den regel uit het A. T. V. worden op die dagen dus fouten ge maakt van 26° en 29°. Heeft men dan nog een horloge, dat tien minuten achter of voor is bij den middelbaren tijd, dan kan de fout gemakkelijk tot 40° aangroeien. CONCLUSIE. Uit het bovenstaande blijkt m. i. voldoende, dat de zon van 8 uur v. m. tot 2 uur n. m. een zeer onnauwkeurig hulpmiddel tot orienteeren is. Alleen gedurende het begin en het einde van den dag kunnen wij haar benutten, om, zonder al te groote fouten te maken, het oosten of westen te bepalen. Maar wij vragen ons af, of het wel noodig is in het A.T. V. te vermelden, dat de zon (ongeveer) in het oosten opkomt. Zou iemand, die, omdat hij niet over een kompas beschikt, zich met behulp van de opkomende zon moet orienteeren, niet weten, waar zij op komt, ook al heeft hij het niet uit het A. T. V. kunnen leeren 764

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1929 | | pagina 66