767 de hoogste eischen aan de dienstplichtige kaders. Onze dienstplichtwet houdt hiermede niet voldoende rekening. II. De tegenwoordige sterkte van het beroepskader is niet voor verminde ring vatbaar. Ill De wijze, waarop de bestemming van dienstplichtigen voor de onder" officiersopleiding geregeld is, geeft in het algemeen waarborgen, dat de meest geschikten worden opgeleid. IV. De huidige stelsels van kadervorming van de dienstplichtigen leiden tot een onvoldoend geëncadreerd leger. V. Een aanvaardbare encadreering in de rangen beneden dien van officier is alleen te verkrijgen door verlenging van den eersten oefeningstijd en uit breiding van het aantal en den duur der herhalingsoefeningen voor het dienst- P'Gedurende dezen verlengden eersten oefeningstijd, welke gedeeltelijk wordt doorgebracht in kaderscholen, moet dit kader, onder leiding en toezicht van beroepskader deelnemen aan de africhting van één lichtingsploeg. VI. Het vooroefeningsinstituut werkt verlammend op een oordeelkundige kadervorming van de dienstplichtigen. Alleen reeds uit dit oogpunt is opheffing van dit instituut geboden. VII. Opleiding van dienstplichtige sergeanten tot een hoogeren rang is wenschelijk. Deze voortgezette opleiding moet op vrijwillige aanmelding gebaseerd zijn. Uit sprekers goed gedocumenteerd betoog blijkt ten duidelijkste welke groote bezwaren zijn verbonden aan een legerstelsel, dat ook voor wat het kader betreft vrijwel geheel op dienstplicht berust. Waar moet het kader vandaan komen noodig voor de opleiding van de dienstplichtigen, niet alleen in vredestijd maar ook bij mobilisatie? De beroepskern in Nederland is te klein om de opleiding van de miliciens ter hand te kunnen nemen. Ook het militiekader dient daarin een groot aandeel te hebben. Maar om dit te kunnen bereiken, moet dit kader, naar de inleider aangeeft, te voren op voldoende wijze voor zijn taak zijn voorbereid. Voorts moet niet uit het oog worden verloren dat de kern aan beroepskader met alleen dient te zijn gebaseerd op de vredesformatie, doch dat ook in oorlogs tijd voor dit kader een voorname taak is weggelegd, te meer indien de offi cieren ook voor het meerendeel uit het dienstplichtig personeel voortkomen- Het beroepskader moet in het gemobiliseerde leger een stevige kern vor. men, waarop als het ware het reserve - en militiekader moet steunen. Spreker hecht groote waarde aan het bezit van een goede dosis aan alge- meene ontwikkeling voor het militiekader. Algemeene ontwikkeling, zegt hij, stelt den mensch op een hooger stand punt, vanwaar hij vanzelf invloed kan uitoefenen op mannen, die in ontwik keling bij hem achterstaan. De algemeen ontwikkelden bezitten een moreel overwicht, wat hun alleen daardoor reeds een zeker gezag verleent en dus hen geschikt maakt om te bevelen. Zij weten meer van de wereld, bewegen zich gemakkelijker en drukken zich gemakkelijker uit en worden daarom gaarne als meerderen erkend. In deze uitspraak ligt ontegenzeggelijk veel waars. Doch ons inziens spreker wel wat te ver. Vanzelfsprekend denken we hierbij aan de toestanden in ons Indisch leger, hoewel wij moeten toegeven dat een vergelijking tus- schen het Indische beroepsleger en het Nederlandsche mihtieleger 111 het door den Heer van Alphen gestelde verband niet past. Naar onze meening kan overwicht worden verkregen door meerdere ontwikkeling, maar wordt over wicht beslist in nog meerdere mate beheerscht door de persoonlijke eigen schappen van den gezagvoerende, vooral op moreel doch ook op lichamelijk gebied. En als hiermede gepaard gaat grondige kennis van het militaire vak dan kan zeer zeker voor het kader algemeene ontwikkeling op de tweede plaats komen. Wij voor ons zouden ook het militiekader bij voorkeur kiezen onder hen, die als persoonlijkheid aanstonds opvallen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1929 | | pagina 69